128
hadden, We zien de „mannen van Poortvliet" dan ook her
haaldelijk als zoodanig optreden, bijv. bij de belegering van
Neuss door Karei den Stoute, toen zij den spotnaam van
„Bonte Kraaien" hadden. Ze maakten ook den glorieuzen
intocht van Jan van Beieren mede. toen deze na een vrij lang
beleg den Hoekschen castellanus van Leiden had gedwongen,
de sleutelstad aan hem over te geven.
Volgens het charter van Floris V van 1266 moest Leiden
voor de lijfwacht van den graaf 26 man leveren. Poortvliet
weten we, moest met 35 man dienen. Dit wijst er op, dat deze
plaats toen grooter was dan Leiden. Dit behoeft ons niet te
verwonderen, daar Leiden toen als industriestad pas in op
komst was en pas na 1300 haar houten kerk door een steenen
gebouw verving. Poortvliet was toen al één van de grootste
bannen van Zeeland. Reeds toen was het meer dan 4000
gemeten groot en zal daarom 1237 één der allergrootste
plaatsen, ook in inwonertal van Zeeland geweest zijn. Pas na
1300 groeiden door handel, industrie en door de bijzondere
voorrechten, welke de graven schonken, Zierikzee en Tholen
Poortfliet boven het hoofd. Poortvliet bleef aan den land
bouw gebonden. De laken-nijverheid bijvoorbeeld mocht in
Beoosten-Scheld slechts in Zierikzee worden uitgeoefend. Al
deze voorrechten komen in Zierikzee echter pas na 1300,
waarvan we een heele lijst zouden kunnen opsommen. Men
zou dus Poortvliet kunnen beschouwen als een in zijn groei
gestuite „port", die nooit „burg" werd, maar toch zijn poort
recht tot 1704 behield.
VI. Over OudportWordenbornhoes en het Oude Kerkhof
In de geschiedenis van Poortvliet is eenige malen sprake
van „Oudport". In een rekening van 1317 is in de banne van
Poortvliet sprake van vier molens, waaronder de 2. die het
meest opbrengen, die zijn van de „molen aan Torp" en de
„molen op oud-port".
Uit 1576 wordt bericht, dat de Staatschen, die uit Duiveland
bij St. Annaland op Tholen waren geland, na het uitbreken der
Spaansche furie, den molen van oudport hebben verbrand.