25
op veel steviger grondslag rustte, was voor de vergadering
geen reden om haar pogingen tot verwerving van rijkstracte-
ment te staken. Daarvoor sprak het ongelijk te sterk, hun naar
zij meende door het gouvernement aangedaan, want terwijl de
ieeraars in alle overige departementen, nieuwe zoowel als
oude van het keizerrijk, al sedert lang het door de wet be
loofde salaris ontvingen, scheen men te Parijs hun ambtsbroe
ders in het departement van de Schelde geheel over het hoofd
te zien. Zij bracht daarom in Juni 1806 de zaak opnieuw bij
het gouvernement ter sprake1), maar noch bij den minister
van eeredienst noch bij den chef van de divisie der Protes-
tantsche godsdiensten bij het Algemeen Ministerie hadden
haar bemoeiingen eenig gevolg2). Uit 's ministers brief van
1 Juli vernam zij, „dat alleen zoodanige kerken, welkers
goederen met het nationaal domein waren vereenigd. op de
betaling van de tractementen harer leeraren uit 's Lands kas
aanspraak konden maken, en dat de kerken in dit departement,
als in het bezit van derzelver goederen verbleven zijnde, niet
in het geval verkeerden van in dat opzigt eenige betaling te
kunnen vorderen"3).
Onder al deze bedrijven had het gouvernement in Novem
ber 1805 een decreet uitgevaardigd, dat aan een predikant
verbood zijn gemeente te verlaten tenzij hij het consistorie,
waaronder hij hoorde, zes maanden te voren van zijn aan
staand vertrek had verwittigd4). Welke moeilijkheden in de
praktijk uit zulk een voorschrift konden voortspruiten, behoeft
niet gezegd te worden. Geen wonder dat de moderatoren5)
van de drie consistoriale kerken in het voormalig Staats-
Vlaanderen het noodig oordeelden zich gezamenlijk te beraden
over hetgeen hun in dezen te doen stond. Op de vergadering
echter, met dit oogmerk op 27 Augustus 1806 te Ifzendijke
gehouden, verklaarden de meesten van een bezwaarschrift
1Brief consist, vergadering Sluis aan den minister van eeredienst,
15 Juni 1806.
2) Acta consist, vergadering Sluis, 30 Juli 1806.
3) Als voren.
4) Decreet van 1 Nov. 1805 (10 Brumaire XIV).
5) d.i. de presidenten, secretarissen en penningmeesters of quaestoren.