41
gunstiger tijden, dat was de troost waarmede men zich m deze
donkere dagen moed moest inspreken. Zoo is men genoodzaakt
geweest nog drie jaren lang voort te sukkelen eer de loop der
wereldgebeurtenissen het duister op deed klaren. Eindelijk
brak dat lang verbeide oogenblik aan. Den 1 December 1813
aanvaardde de Prins van Oranje als Souvereine Vorst de
regeering over het herboren Vaderland, den 7 Mei 1814 ont
ruimden de Franschen deze streek en van toen af aan stond
het voormalig Staats-Vlaanderen onder het opperbestuur van
het Huis van Oranje.
Zooals men begrijpt hebben de onder de consistoriale ver
gadering van Sluis dienst doende predikanten niet verzuimd
hun belangen aanstonds aan de nieuwe regeering voor te
dragen. Het 136e artikel van de op 28 Maart 1814 aange
nomen grondwet verzekerde de Hervormde kerk de voldoe
ning uit 's Lands kas van alle zoodanige tractementen als
voormaals aan haar leeraars waren betaald geworden, en zelfs
nog vóór de grondwet aangenomen en in werking gebracht
was hadden de elders in Nederland gevestigde predikanten
bereids de hun bij dat artikel toegekende voorrechten geno
ten i)- Thans, nu de Franschen waren vertrokken en Staats-
Vlaanderen door den Souvereinen Vorst in bezit was ge
nomen, zoo vertoonden zij aan den Commissaris der kerkelijke
zaken te 's Gravenhage, hadden zij aanspraak op dezelfde
behandeling als hun elders dienst doende ambtsbroeders. ,.Een
spoedige en gunstige toepassing der algemeene beschikking
op de kerkenten hunnent was naar hun gevoelen zooveel
te meer noodig, omdat hier de opbrengsten van de vrijwillige
bijdragen tijdens de Fransche overheersching gestadig waren
verminderd en de tierceering ook het inkomen van de meer
gegoede gemeenten had besnoeid. „Door gebrek aan toe
reikende middelen is de openbare eeredienst verre af van naar
behooren geregeld te zijn, het aantal der leeraren over het
algemeen te zwak en hunne bezoldiging gering en onzeker, en
blijven verscheidene plaatsen onvervuld, van welk een en
1Brief van de leeraren onder de consist, kerk van Sluis aan den
Commissaris der kerkelijke zaken te 's Gravenhage, 15 Mei 1814.