VII
te doen hoofdschudden. Was er een vertrek beschikbaar,
dan zou het misschien mogelijk zijn uit de buitenlandsche
voorwerpen op redelijke wijze iets aan het publiek te laten
zien, maar van wetenschappelijke beteekenis zou dit toch
nooit worden.
Men concludeere uit dit betoog niet, dat buitenlandsche
zoologica en geologica voor ons museum nu verder geen
waarde hebben. Integendeel, ze zijn voor vergelijking en ver
duidelijking van Zeeuwsch materiaal soms hard noodig. Hier
van een paar voorbeelden uit de zoogdieren. Wij bezitten
fragmenten van fossiele rendiergeweien uit de Zeeuwsche
stroomen het geheele gewei dezer diersoort wordt gedemon
streerd met een stel hoorns uit Lapland. Volledige schedels
van Rhinoceros uit Zeeland zijn aanwezig om den „neus
hoorn" te laten zien dienen hoorns van de Sumatraansche
en een Afrikaansche soort. Een schedel van een Afrikaan-
schen Hippopotamus, sedert jaar en dag in onze verzameling
aanwezig, scheen zonder beteekenis voor Zeeland sedert het
Rijksmuseum van Geologie te Leiden een schedel van Hippo
potamus uit de Wester-Schelde verwierf en het Nijlpaard
ook Scheldepaard mag heeten, is eerstbedoelde recente schedel
in ons museum voor demonstratie en eventueele vergelijking
van onverwacht nut. De pleistoceene holenbeer is in Leiden
vertegenwoordigd o.a. door een schedel uit Zeeland, hier
door een schedel uit Duitschland en een spaakbeen uit Zee
land om dit laatste stuk te verifieeren moest ik mij naar
Amsterdam begeven hoeveel gemakkelijker zou het zijn, als
hier het geraamte van een beer als studiemateriaal aanwezig
was. Ook tusschen de Germaansche resten op Schouwen vond
Hubregtse tanden van een beer (waarschijnlijk den brui
nen beer).
Het is duidelijk, dat zich bij lagere vertebrata en bij inverte-
brata, alsook op petrographisch gebied overeenkomstige ge
vallen voordoen.
De opgevischte fossiele beenderen, meerendeels door be
middeling van den heer L. A. J. Bootsgezel aangekocht voor
gemeenschappelijke rekening van het Rijksmuseum van Geo-