5 wegend, meende ik, dat wellicht met deze planten-kleurstof, de roode tint zou zijn verkregen. Het bewijs hiervoor te leveren is een chemische kwestie en dus wendde ik mij met mijne veronderstelling tot mijn collega in de scheikunde, Dr. Ir. H. A. J. Schoutissen te Rotterdam. Met de meeste bereid willigheid heeft deze de roode kleur uitvoerig op verschillende wijzen onderzocht. Zijn conclusie is, dat hier inderdaad mee krap is gebruikt en zelfs meekrapkleurstof van een goede kwaliteit Het rapport, dat Dr. Schoutissen mij ter hand stelde, Iaat ik hier, in het belang van de studie van de aquarel, onverkort volgen. Onderzoek naar de bruinroode kleurstof van de waterverf- teekening voorstellende de stranding van de manlijke Buts- kop, Hypecoodon rostratus, nabij Zierikzee, den 18en Aug. 1584. Het bleek mij, dat deze niet van anorganischen oorsprong is met bovenbelichting door het microscoop bekeken, viel geen korrelstructuur waar te nemen. Vermiljoen, roode oker. menie enz. zouden dit verschijnsel wèl vertoonen. Ook het gedrag t.o.v. basen en zuren ontkent het anorganisch karak ter der gebezigde kleurstof. Het onderzoek met ultraviolet licht gaf evenmin eenige aanwijzing in deze richting bij het verrichten van vergelijkingsproeven. Bovendien wijst het ge ringe dekkend vermogen in de richting, dat een kleurstof van organische samenstelling moet zijn gebruikt. Dit wordt nog bevestigd door het zeer snelle verbleeken bij opbrengen van K Cl O. Bovendien geven capillairreacties uitgevoerd met basen en zuren uitdrukkelijk de organische natuur aan. Van de toen (1584) bekende organische kleurstoffen slui ten de resultaten de toepassing van bresillihout kleurstof uit. Alles klopt geheel met de reacties, die meekrap geeft. Zij wijzen in de richting zelfs van het gebruik van een goede meekrapkleurstof, rijk aan het eigenlijke alizarine 1 2dioxyanthrachinon. Deze kleurreacties werden uitgevoerd in vergelijking met vier oude monsters meekrap. Onderzoekingen over de meekrap vindt men bij Berzelius,

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1940 | | pagina 45