37
,,may of mey" uit „miede" moet naar het rijk der fabelen
worden verwezen. 1
Deze woorden „meede, miede, maat. made, mey, may, meye,
made" zijn verwant met het werkwoord „maaien". Zij hebben
niets te maken met twee andere woorden, die in Zeeland,
Brabant en Goeree ook bestonden en die van „meten" waren
afgeleid. Dit waren de woorden „meet" en ge)met" 2Dr.T.
beschouwt dit eerste woord als een uit een apocope-vorm van
made of mede ontstaan woord. Dit wordt door de beteekenis
van „meet" geheel weersproken. Nog afgezien van het feit,
dat Zeeland te allen tijde de eind-e conservatief en conse
quent heeft bewaard en dus aan apocope-vormen niet te
denken is in dit geval. Mede en meet zijn wat de beteekenis
betreft geheel verschillend. Het eerste beteekent uitsluitend
„weide", het tweede „elk stuk land, dat „gemeten" is." We
zullen dit bewijzen. Vooraf echter ga deze opmerking Dr. T.
moest zich losmaken van woordenboeken. Hij weet toch ook.
dat de taalschat van het mnl. bij lange na niet volledig bekend
is. Prof. Verdam zei in dit verband terecht „ook hier zweeft
ons, naar de woorden van Beets, die mist voor oogen, die tot
nederigheid stemt".
Dr. T. zal toch zeker ook toegeven, dat het in theorie
mogelijk zou zijn, dat van den stam van „meten" twee woor
den waren afgeleid, het eene „meet" beteekenende „gemeten
stuk land" en dat als voorwerpsnaam vrouwelijk zou zijn
en dus net als bijv. val in „muizeval" in het Zeeuwsch een „e"
zou hebben, dus (met den oorsprong dier Zeeuwsche eind-e
zullen we ons hier nu niet verder inlaten) „mete' (naast valle),
het andere, feitelijk een ablautsvariant van het eerste, met de
voorsilbe „ge" en dat dus „gemet" luidt, en dat als „land
maat" gebruikt werd.
Iedereen zal moeten toegeven, dat deze 2 woorden theore-
1Het Zeeuwsch kent trouwens geen diphtongeering van de lange ie,
tenzij in grappige hyper-Hollandsche zinnen als „daar zit een vlijg op
den spijgel".
2) In de spreektaal heet in Zeeland het enkelvoud nog vaak: „met"
inplaats van „gemet".