34 De overdeken en de schoolarch waren ook tusschenperso- nen in zooverre, dat zij latere besluiten van de magistraat in de vergadering van het gilde moesten overbrengen. Uit de notulen van het gilde blijkt, dat zij ook wel eens pleitbezorgers waren voor de meesters bij Wet en Raad. Men ziet, dat het onderwijs voor den magistraat van Mid delburg in 1591 inderdaad een voorwerp van zorg was. Toch zal men daarvan zeker geen hoogen dunk hebben gekregen, immers, krachtens de ordonnantie behoefde zij slechts politie zorg te zijn, toezicht op het door particulieren gegeven onder wijs. Van stadsscholen was toen, behalve de Latijnsche school, geen sprake 1). De meesters ontvingen geen salaris van de stad, en evenmin eenige belooning uit de opbrengst van de geconfiskeerde geestelijke goederen, in tegenstelling met de schoolmeesters ten platten lande, die daaruit wel bezoldiging genoten. Al was dus de zorg van den magistraat voor het lager onderwijs verre van ideaal, toch kan gezegd worden, dat in 1591 te Middelburg inderdaad ,,orde op de scholen" gesteld was. De toen tot stand gekomen organisatie hield het tot het einde der achttiende eeuw uit. 1Wet en Raad hebben echter toch eens het plan gehad om een stadsschool op te richten. In een kohier van de in beslag genomen bezit tingen der abdij vond ik immers vermeld „Die van der stadt Middelburch als onvercocht hebben geaenvaert de Brouwerye, gestaan by de waghe ofte balanche, eertijts toebehoort hebbende aen voorn, abdye, omme aldaer sekere schole met hare wooning hen op te richten, dienende totter studie der jonge jeucht, al volghens de resolutie ende tconsent van de Staten van Zeelandt, daertoe gedraghen". Dit kohier werd als noot afgedrukt op bl. 3237 van Middelburg voorheen en thans, door Dr. S. Sr. Coronel (Middelburg, 1859).

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1941 | | pagina 66