38 monniken, 34 sch. VI. voor een hoeveelheid glas, geleverd aan het godshuis van Rensburch in het jaar 1553 1Deze Abbe Adriaanse Brockke was waarschijnlijk de toenmalige rentmeester der abdij van Rijnsburg op Walcheren. Bij kwitantie van 25 Juli 1554 erkent Henderick Mathisse ontvangen te hebben van genoemden Brockke 12 sch. VI. voor het maken van een nieuwe gevel aan het huis, „ghenaempt de Swarte Monicken, behorende aen de vrouwe van Rensburch Hier staan wij hoogstwaarschijnlijk voor de oorsprong van de bijnaam het Rode Hof 2). Vermoedelijk toch werd deze nieuwe gevel in rode baksteen opgetrokken. De twee andere kwitanties spreken alleen van ,,ter swarter monken hove" of het „hof van de zwarte monniken" en het „pachthof van het godshuis van Rensburch". Hiermede is de sluier, die de ware betekenis van Zwarte monniken omhult, echter nog niet opgelicht. De Zwarte monniken zijn de Benedictijnen „ordo niger, nigri monachi, Benedictini in Occidente passim dicti", zegt Du Cange 3). Van een Benedictijnen mannenklooster op Walcheren is echter geen spoor te bekennen wel bestond er een Benedicti- nessenklooster, nl. Hemelspoort te Werendijke bij Zoutelande. Een bevredigende oplossing ligt echter voor de hand. In Swarte-monniken huus staat monniken klaarblijkelijk voor mnl. monikin(ne), monekin(ne)moenkin(ne) „nonne", mhd. monachin, mlat. monacha, vrouwelijk van mnl. monik, mlat. monachus. In monikin, monekin is tevens de i van het suffix in toonloos geworden door het expiratorisch accent op de eer ste lettergreep, wat de verwarring met monniken in de hand moest werken. Een volkomen analoog geval treft men aan in het „Register van de vercoopinge van de geestelijcke goederen binnen der Vere, anno XVCLXXVI", waar men leest „aengaende de 1) Bruggeman, a.w. no. 737, 2) Zooals nader blijken zal. wordt deze benaming voor het eerst in 1576 aangetroffen. 3) C. D. du Cange, Glossarium mediae et infimae latinitatis, IV p. 729.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1941 | | pagina 70