52
weinig veranderingen plaats. De verondieping van de Spleet
ging door, de Wielingen werd breeder, de Deurloo ging in
capaciteit achteruit, het Oostgat is verdiept. De banken ver
anderden nu en dan van vorm, doch handhaafden zich vrijwel
op hun oude plaats. Misschien valt een geringe opschuiving
in N.O.-richting te constateeren.
Wanneer nu blijkt, dat in de drie voorgaande eeuwen niet
zoo heel veel veranderde, dat de wijzigingen nog gedeeltelijk
op rekening zijn te schrijven van misteekening en onvolledige
opneming, terwijl bovendien het Vlaamsche bankengebied niet
merkbaar verarmde1), is daaruit te besluiten tot een slechts
gering zandtransport. Dit stemt dan ook overeen met de uit
komsten van een voorloopig bodemonderzoek der Vlaamsche
en Zeeuwsche gronden, waarbij in en nabij de Wielingen een
uitgebreiden slibbodem werd aangetroffen, wat een groot
zandtransport wel heel onwaarschijnlijk maakt.
1) Dr. ir. Joh. van Veen, Korte beschrijving der uitkomsten van onder
zoekingen in de Hoofden en langs de Nederlandsche kust (T.K.N.A.G.
1937, p. 189).