63 De Nooyer verwijst op de reeds genoemde p. 89 voor wat den Oostinkelschen polder betreft naar Ermerins, welke op grond van authentieke bescheiden vermeldt, dat in 1598 en 1604 zware vallen vóór dezen polder hebben plaats gehad. Slechts één schrijver, die dit deel van de geschiedenis van Zeeland heeft behandeld, maakte melding van dezen Paasch- vloed, nl. dr. J. ab Utrecht Dresselhuis, die in zijn werk over de provincie Zeeland in haar aloude gesteldheid op blz. 142 schreef Met Paschen 1606 is ook bezweken de oude Dierik- polder bij Everinge. Uitvoeriger was deze vloed in het alge meen reeds genoemd door H. van Dam 1waar deze schrijft Hooge watervloet in Holland, 1606, den 27 van Lentemaandt, op den 2en Paaschdagh, rees een bovenmaten harden storm- windt, die Dijken en Dammen deed doorbreecken en niet alleen in onse Landen, maar desgelijcks ook in Engelandt, Vranckrijck en Oostlandt meenighte van Huysen, Schuyren en Boomen wierden omver gesmeeten enz. Aldus bleef nu alleen het noordoostelijk deel der heerlijk heid bestaan. Dat was wellicht het grootste, doch minst be volkte deel. Hiervoor verwezen wij reeds naar den ..Tegenwoordigen Staat" ook bij Van der Aa 2) is hierover nog het een en ander te vinden onder „Hinkelenpolder Oost nl. Oost-Inkel- sche of Onze Vrouwenpolder. Maakt thans deel uit van den Kruiningschen polder, groot 128 H.A. 79 vierkante roeden en 80 vierkante ellen schotbaar land. Telt 13 huizen, waar onder 3 boerderijen." Ongeveer tweederde der woningen was dus met den vloed ten onder gegaan en de bewoners zullen elders een heenkomen hebben gezocht. De hoeve van den schout was verdwenen en met hem vermoedelijk de bewoner één der schepenen neemt zijn plaats in. Geen wonder dat de Heer geen volledig schepencollege kon samenstellen. 1Hendrik van Dam. Historisch verhaal van alle de schrickelijke hooge watervloeden enz., dl. II (1682) blz. 45. 2) Van der Aa, Aardrijkskundig Woordenboek, dl. V, blz. 618.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1941 | | pagina 99