9
te geven, wat deze verlangden en waarop zij recht hadden.
En toch Tegen Kerstmis van 1920 vestigde zich te Mid
delburg een geneeskundige, van wien geen onzer tevoren ooit
hoorde. Maar het zou niet zoo heel lang duren of het zou
duidelijk worden welk een ongewoon Kerstgeschenk de ge
meenschap Middelburg toen had ontvangen.
Dr. A. H. Martens, uit Belgisch Vlaanderen geboortig,
gewezen hoogleeraar in de inwendige geneeskunde te Gent,
te Leiden geëxamineerd ter verkrijging van het recht de ge
neeskunde in Nederland uit te oefenen, vestigde zich te
Middelburg, gedreven door het verlangen zijn geboorteland
zoo nabij mogelijk te zijn. Die vestiging zelf. als specialist
internist, ging heel rustig, vrijwel geruischloos, maar in het
voorjaar van 1921 liep door de geneeskundige wereld te
Middelburg het verhaal dat zich onder de bevolking van stad
en omgeving een vreemd verschijnsel scheen voor te doen,
een begeerte naar geneeskundigen raad van dr. Martens. Het
zou wel gauw weer luwen, werd er bij gezegd, het vreemde
en nieuwe trok eerst altijd. Maar deze oude waarheid gold
ditmaal niet het tegendeel was waar, de praktijk van dr.
Martens groeide snel en bleef dat doen. Binnen anderhalf
jaar na deze vestiging besloot het Bestuur der Godshuizen
dr. Martens op zijn verzoek toe te laten tot het Gasthuis als
specialist-internist de dokter had wijselijk met zijn verzoek
gewacht tot hij zeker was van een inwilliging. Het bestuur
was daartoe niet overgegaan uit ingenomenheid met den
nieuwen medicus, maar geleid door overwegingen van billijk
heid tegenover de zieken, en ook wel wat door de vrees dat
dr. Martens er eens toe mocht overgaan een eigen kliniek
te openen.
Na deze officieele erkenning, door dr. Martens begrijpe
lijkerwijze ook niet verheimelijkt, nam diens praktijk een nog
veel wijder vlucht. Bewoners van stad en land, armen en
rijken, Calvinisten, Katholieken en Vrijzinnigen, mannen en
vrouwen, alle groepen droegen daartoe bij. Er was geen