31
scholen niet wilden dulden, maar daarvoor zelf wilden zorgen.
Dit laatste bleek den 8sten April 1591, toen zij het punt van de
scholen en de schoolmeesters een zaak van zoo groot gewicht
achtten, dat daarop „sonderlinge opsigt ende ordre" behoorde
gesteld te worden. Dienzelfden dag maakten zij dan ook de
schoolordonnantie, die den 2den Mei 1591 werd afgekondigd.
Ook aan deze ordonnantie was een lang leven beschoren
immers, zij bleef op twee weken na twee eeuwen van kracht.
Hoe nu de Middelburgsche heeren dit,, sonderlinge opsicht
ende ordre" vaststelden, moge uit het volgende blijken.
Zij richtten daartoe in de eerste plaats in Middelburg het
schoolmeestersgilde op 1Dit was toen, en nog lang daarna,
in ons land een unicum. Men begrijpt reeds, dat nu niemand
in Middelburg meer onderwijs mocht geven, die niet in het
gilde was toegelaten, of, zooals het heette, daarin vrij gewor
den was. Zooals in de meeste andere gilden de adspirant-leden
een proefstuk moesten maken, werden nu de schoolmeesters en
schoolvrouwen geëxamineerd. De examens liepen gewoonlijk
slechts over lezen, spellen, schrijven, cijferen en psalmzingen.
Het werd zelfs reeds voldoende geacht om school te houden,
indien iemand bij zijn examen bekwaam bevonden was alleen
in lezen en spellen. Echter was het verboden, op een boete van
12 gulden, op de „caerte of monster", die zij uithingen, vakken
te vermelden, waarvoor men geen voldoend examen had af
gelegd, zulks „omme den borger niet te bedriegen ende te
verhoeden die abuysen, die daardoor mogen geschieden".
Ook in een ander opzicht mochten de meesters en de ma-
tressen niet meer willen schijnen dan zij waren, immers zij
moesten „de caerte of monster" zelf geschreven hebben. En
kele voortreffelijken waren ook geëxamineerd in de Fransche
1Het is wel zeer waarschijnlijk, dat de oprichting daarvan geschied
is in navolging van het Antwerpsche, het zgn. Ambrosiusgilde, immers
sommige artikelen in de ordonnantie van het Middelburgsche gilde komen
ook voor in die van het Antwerpsche. Zou misschien de schoolmeester
Michiel Six, die in 1579 lid was van het Antwerpsche schoolmeesters
gilde en reeds in 1585 hij liet daar 24 November van dat jaar een kind
doopen in Middelburg woonde, aan den magistraat advies gegeven
hebben bij het vaststellen der ordonnantie