36
Cloesterlant van Myddelburch, de Boempolre, van den Wale,
jeghens twaleken en der Dietscher Heren lant, welke lande
rijen dus in de onmiddellijke nabijheid van der Smarter Mon
niken lant lagen.
In Steven Jansz. blok lag ook Rijnsburg, migratie-
naam voor het hof, dat het vermaarde Benedictinessenklooster
Rijnsburg bij Leiden op het eiland Walcheren had laten
bouwen. De adellijke abdij van Rijnsburg verwierf in den loop
der tijden op Walcheren uitgestrekte bezittingen. In het om
wentelingsjaar 1572 bezat zij aldaar niet minder dan 560 ge
meten en 125 roeden lands een deel dezer landerijen vormde
de heerlijkheid O.L.V.-Polder, met de Twaalfhonderd geme
ten onder Serooskerke en het Ooster- en het Noorder-Nieuw-
land. Een der abdissen van Rijnsburg stichtte er een bouwhuis
met kapel, dat later, in de 14e eeuw, tot verblijf van den
rentmeester werd ingericht. Graaf Willem III getuigt
in 1323, dat het op de eigen grond van het Rijnsburger
klooster gebouwd is ,,ende lieden (d.i. verklaren) voer ons,
dat der abdissen hof van Rensburgh, dat si hevet tote Oest-
cappel, op der abdissen vri staet Voor het eerst wordt er
melding van gemaakt in 1263, volgens een acte, waarin spraak
is van het aanleggen van een weg tot vlak vóór het huis der
abdis ,,in quadam terra, que vulgariter poire appelatur, in
parochia de Oestcapple ante domum dicte abbatisse" 2).
Zoals reeds hoger gezegd, was dit hof van Rijnsburg oor
spronkelijk een bouwhoeve of „grangia", met een aantal
vaste dienaren en een onbepaald aantal meiden en knechts,
werkzaam in de schuur en op de omliggende akkers, hooi- en
weilanden, onder het toezicht van een bouwmeester (eerste
knechten zijn vrouw.
Dit hof nu stond nog onder andere namen bekend, nl. het
Rode Hof en het Swarte-Monniken Huis. Zo leest men in
Smallegange's Cronijk, p. 672 „het zeer heerlijk lusthof
Rijnsburg, anders genaamd het Rode hof',en in Gargon.Wal-
1Van Mieris, Groot Charterboek der graven van Holland en Zee
land II p. 313.
2) Van den Bergh, Oorkondenboek II, no. 100.