DE MIDDELBURGSCHE POLDER
1644—1944,
DOOR
F. P. POLDERDIJK en Dr. W. S. UNGER
I. HET ONTSTAAN VAN DEN POLDER.
In het begin der zeventiende eeuw was er op het voor
malige eiland Sint-Joosland geen enkele polder bedijkt. Het
waren toen nog schorren en slikken, door min of meer diepe
vaarwaters van elkander gescheiden. Het grootste dier schorren
was bekend onder den naam van Sint-Joosland. Tusschen
dit schor en den polder Walcheren voor den mond der toen
malige Middelburgsche haven was ook een schor opgewassen,
dat de Stinckaert heette en van Sint-Joosland was gescheiden
door een toen reeds verlande tak van de Lemmer. Dit was
in vroeger eeuwen de waterplas, begrensd ten westen en
noordwesten door het eiland Walcheren en ten oosten en
zuiden door de eilanden Wolfaartsdijk, Zuid-Beveland en
Borsele. Ten oosten van den Stinckaert waren ook reeds
hooge slikken ontstaan, die zich tot voor Arnemuiden uit
strekten en waarvan de grootste de Wolplate of Wolsack
werd genoemd de naam Wolzak is nog in een blok bouw
land in den Middelburgschen polder blijven voortbestaan. Al
deze gronden waren van den polder Walcheren gescheiden
ten westen van de Middelburgsche haven door het zgn.
Kanaal van Welsinge en van de Middelburgsche haven tot
bij Arnemuiden door het later meestal genoemde Arnemuid-
sche gat, terwijl van voor Arnemuiden in zuidoostelijke rich
ting een vaarwater, het Slaak geheeten, toegang verleende tot
het Jonker Fransgat, later als het Sloe bekend, en waarvan de
Hoofdstuk I is van de hand van den eersten bewerker, die daarbij
gebruik heeft gemaakt van stukken in het oud-archief der gemeente
Middelburg, die in Mei 1940 alle verloren zijn gegaan; hoofdstuk II is
van de hand van den tweeden, die hierin vrnl. heeft verwerkt hetgeen
het archief van den Polder heeft opgeleverd.
Archief 1943
1