6
Joosland. en daarvan te doen behoorlijk rapport op Maandag
aanstaande".
En den 13en Februari 1644 werd, na kennisneming van
de bezwaren, door de heerschappen van Sint-Joosland" hier
over ingebracht, besloten „ter voorkoming van alle dis
puten en inconvenienten, die eenigszins de dijkage van den
Stinckaert mochten verhinderen, aan Ambachtsheeren van
Sint-Joosland te verleenen een acte van non-prejudicie in
behoorlijken vorm, zooals tot gerustheid van de ambachts
heeren en tot behoudenis der stadsgerechtigheid zal worden
vereischt."
Nadat in de vergadering van het stadsbestuur van Mid
delburg van 5 Maart 1644 een schrijven van Ambachtsheeren
van Sint-Joosland hierover was voorgelezen, werd na delibe
ratie van rade goedgevonden den pensionaris mr. Jacob Veth
ten spoedigste naar Ter Goes af te vaardigen om met de
ambachtsheeren over de verschillende punten en artikelen in
nadere conferentie te komen, teneinde alle verdere „onlusten
voorzichtelijk mochten worden geweerd."
Deze conferentie had een gunstig gevolg, want reeds den
lOen Maart d.a.v. werd door de vergadering van Wet en
Raad van Middelburg, na gehoord te hebben het rapport
over zijne gehouden bespreking met Ambachtsheeren, met
eenparigheid van stemmen besloten hun een acte van non
prejudicie en authorisatie toe te zenden. Hierin verklaarde
dan de regeering van Middelburg „dat het leggen en vast
maken van den nieuwen dijk van de gorsinge van den
Stinckaert aan den polder van Sint-Joosland. met kennisse
en voorweten van de ambachtsheeren, geenszins zal strekken
tot prejudicie en vermindering van zoodanig recht en ge
rechtigheid. als namaals bevonden zal worden haar te com
peteren. Daarbeneffens hebben wij geauthoriseerd den pen
sionaris mr. Adriaan Veth. tegenwoordig in 's-Gravenhage,
of in deszelfs absentie den procureur De Roodere. met en be
nevens den gemachtigde van de ambachtsheeren de cesseringe
van de procedure met alle mogelijke devoiren te bevorderen,
mitsgaders van onze zijde in 't vervolg van de voorschreven
zaak bij te brengen wat tot contentement van een ieder met
reden zoude kunnen worden bedacht," waartoe den pensio
naris mr. A. Veth en den procureur De Roodere een speciale
acte zou worden toegezonden. Eindelijk werd op den 27en
Juni 1644 tusschen beide partijen voor het Hof in Den Haag
een overeenkomst gesloten, waaraan het volgende is ontleend
„dat de impetranten (de ambachtsheeren van Sint-Joosland)