31
Brandt meedeelt, met behulp van Hooft en Reael omstreeks
1625, dus na het vertrek van De Huybert, de Troas of Troa-
des van Seneca in proza vertaald, en deze overzetting ver
volgens in dicht gebracht onder de bovengenoemde titel1),
De opdracht getuigt van de waardering en de vriendschap, die
Vondel zijn Leidse vriend toedroeg. Dat hij hem deze ver
taling opdraagt, „geschied tot danckbaerheyd van de psalmen,
die uwe E. ons toegesonden hebt, en waer mede wy niet
weynigh vermaeckt waeren, als wy met greetige ooren den
Goddelijcken galm van Davids harpe vingen, en hem met
geene mindere soetigheyd in suyver Neerduyts hoorden geluyt
slaen. als voormaels in 't Hebreeus de Hebreen in ludea
deden". Of Vondel alle eigenschappen der moedertaal, zoals
die op de letterkundige bijeenkomsten behandeld, zijn, goed
in het oog heeft gehouden, zal De Huybert kunnen beoor
delen, „als die hier t'huys hoort, en als een treffelijck litmaet
onse letterkunstige vergaderinge niet weynigh vereerde Het
slot van de opdracht getuigt hoezeer Vondel zich aan De
Huybert verbonden gevoelde „Omhels dan, waerde heer
ende vriend, onsen en der anderen arbeyd liefelijck, en. na
uwe gewoonte, straf de misslaegen heusselijck, en leef hier
voorspoedelijck, en namaels eeuwelijck" 2Wanneer men
de spelling, die Vondel in zijn „Amsterdamsche Hecuba"
gebruikt, vergelijkt met de regels van De Huybert, ziet men
dat hij inderdaad in hoofdzaak diens denkbeelden qevolud
heeft 3).
Het blijkt niet, of De Huybert met Vondel, Hooft en Reael
in hun verder leven nog betrekkingen heeft onderhouden,
Op Hoofts vader maakte hij na diens overlijden een epi
gram4), waarover hij ook schrijft in het enige bewaard ge
bleven briefje van hem aan Hooft, geschreven naar aanleiding
van de verschijning van de „Baeto" 16265
Toen in 1630 Cornelis Swanenburg, hoogleraar in de juri-
fBrandt, t.a.p., blz. 2728.
2) De werken van Vondel, II (Amsterdam, 1929), blz. 534.
3) De Vooys, t.a.p., I, blz. 317.
4) Op de Doodt van Burgermeester Cornelis P. Hooft. - Hollantsche
Parnas of verschelde gedichten... Door T. v. Domselaar verzamelt. I (Am
sterdam, 1660), blz. 180. Het epigram luidt als volgt
Hooft doodt, al doodt.
De koopstadt mist haar Hooftde vryheit haaren Vader
De burgers haaren burgh 's stadts Raaden haaren Raadt
Hy die 's landts welvaart zocht voor eer en eygenbaat.
Mist nu ter werelt niet, doch wy hem allegader.
Soo rust dan hier 's stadts Hooft, 's landts eer, 's volks toeverlaat.
5) J. van Vloten, P. C. Hoofts Brieven, I (Leiden, 1855), no. 147.