42 deels onkundig blijft omtrent de waarheden, die noodig zijn voor de ware gelukzaligheid van den mensch van een ver zoening met God kan bij de Ouden geen sprake zijn. Uitvoe rig wordt uitgeweid over het schuldgevoel bij de Ouden een onderwerp nog heden in trek bij godsdiensthistorici en het monotheïsme bij de oude wijsgeeren en dichters. Cicero wordt door den schrijver nog beschouwd als „één der grootsten, zoo niet het grootste vernuft onder de Heidenen" en niet als een compilator en popularisator der Grieksche wijsgeeren1). Renier eindigt met de volgende woorden: „in dit betoog hebben wij Ulieden, op eene overtuigende wijze doen zien, om welk een onberekenbaar belang de Schriften van de beroemdste Wijsgeeren onder de oude Grieken en Romeinen, behalve in andere opzichten, ook in dit opzicht voor ons zijn en dit moet ons des te meer overtuigen van het nut der Latijnsche en Grieksche Talen, zonder welker kennis men niet in staat is, om over de gevoelens dier be roemde en doorschrandere mannen uit hunne eigene schriften, of uit het getuigenis van anderen, een grondig oordeel te vellen, veel min hunne schriften zelve, in eenen voorwaar treffelijken stijl opgesteld, te lezen. Mogt dan de zucht tot het aanleeren van de Latijnsche en Grieksche Talen, die ten eenigen grond van ware geleerdheid verstrekken, bij onze Vaderlandsche Jeugd, en ook onder ons, meer en meer aanwakkeren, opdat ook uit deze stad mannen voortkomen, die der Kerke en den Vaderlandt tot sieraad verstrekken, en zich in staat bevinden, om. op het voetspoor van den on- sterffelijken de Groot en anderen onzer Landgenooten, onze gezegende Godsdienst, op eene mannelijke wijze, tegen des- zelfs bestrijders te verdedigen". Vier jaar na het herstel van de Latijnsche school vond de Raad het wenschelijk ook een Curatorium aan te stellen. Tot Curatoren over de school werden gecommitteerd de heeren Bijleveld, van Meukeren en Halffman uit den Gemeenteraad en ds. Bruining uit het ministerie der Nederd.-Herv.-Gemeente van Veere „om met en benevens den Rector de belangens der school te behartigen". Verder werd in dezelfde raadsvergadering2) een instructie voor de Latijnsche school vastgesteld, waarvan wij de belang rijkste bepalingen hier laten volgen. Het minerval (school geld) bedraagt voor een leerling, die slechts onderwijs in het 1) Zie M. SchanzC. Hosius, Gesch. der röm. Lit., 1. Teil 1 (1927), p. 528. 2) De notulen van 22 Juni 1805 zijn helaas verward en slecht gesteld.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1943 | | pagina 58