XI
voor zoo ver deze uit aardlagen en fossiele dieren en planten
blijkt.
III. Huidige fauna en flora van Zeeland. Naast droge
of natte praeparaten van een organisme moeten afbeeldingen
van dier en plant in hun natuurlijke omgeving vertoond wor
den, voor zoo ver dit niet bij de landschappen geschiedt.
IV. Anthropologic. De raskenmerken der vroe
gere en tegenwoordigeZeeuwen.
V. Zeeuwsche vi s s c h e r ij, vroeger en nu.
VI. Veeteelt, land- en tuinbouw.
Bij V en VI beperke men zich niet tot in onbruik geraakte
werktuigen en cultures, maar geve aan vreemdeling en Zeeuw
ook een beeld van de tegenwoordige bedrijven.
Het spreekt van zelf, dat de geschetste groepen op vele
punten samenhangen, in het bijzonder hangen alle met de
.landschappen" samen. Op haar beurt staat de natuurhistori
sche afdeeling (hoezeer deze bijzondere eischen van beheer en
inrichting stelt) ook niet vrij van de cultuurhistorische afdee
ling van het museum anthropologic, landbouw en veeteelt
hangen samen met „Steenenkamer" en „Boerenkamer". Wil
men een ander voorbeeld Romeinsche en Germaansche scher
ven in een aardlaag zijn evengoed gidsfossielen als schelpen.
Naast de tentoonstelling is veel bergruimte noodig met een
werkplaats en een handbibliotheek, want een museum, dat
slechts een permanente tentoonstelling is en geen centrum van
onderzoek en bron van inlichtingen tracht te zijn, is dood.
Ik veronderstel in deze schets, dat in een Zeeuwsch Mu
seum slechts de Zeeuwsche natuur gedemonstreerd wordt.
Het Genootschap bezit ook allerlei tropische naturalia, die in
ieder geval als studie- en vergelijkingsmateriaal in depót on
schatbare diensten kunnen bewijzen. Wij hebben genoeg om
op de gebruikelijke wijze een aap, een gordeldier, een para
dijsvogel, een krokodillenschedel, een koffervisch, een vogel
spin en een reuzenkever met wat tropische koralen en schel
pen te laten zien en dit zou zeer zeker ook bezoekers trekken,
maar ik meen, dat wij dit offer aan het spook der algemeene
ontwikkeling niet moeten brengen, doch liever, zelfs in geval