22
kruising van de inheemsche soort met buitenlandsche rassen.
In 1832 en 1833 werden op zijn advies door bemiddeling van
het Departement der Nationale Nijverheid Durham- en Lin-
colnrammen ingevoerd, eenige jaren later ook Leicester- of
Dishleyschapen. In den Wilhelminapolder voldeed de kruising
met het Dishleyras uitstekend. Van den Bosch slaagde er zelfs
in een gemengd ras met constante eigenschappen te fokken,
dat naar hem het ,,Imanschaap" is genoemd. De vachten van
de veredelde beesten brachten ruim tweemaal zooveel op als
die van inheemsche schapen. In een werkje van 1843 De
veredelde schapenteelt in verband met den landbouw, vindt
men een samenvatting van de ervaringen, die de schrijver met
de rasverbetering had opgedaan en aanwijzingen om de scha
penhouderij tot een hooger rendement te brengen.
Niet minder actief toonde Van den Bosch zich bij proef
nemingen om het runderras te verbeteren, waarbij hij, evenals
bij de schapenteelt, het meeste succes verwachtte van den
invoer van Engelsch fokvee, in het bijzonder Shorthorn-
Durham)stieren. In 1843 machtigde de Commissie van Land
bouw hem in Yorkshire vijf Shorthornstieren te koopen, voor
ieder district van de provincie één. De kruising van Zeeuw-
sche koeien met de ingevoerde Engelsche stieren had het
voordeel, dat vet en vroegrijp vee verkregen werd, dat beter
geschikt voor de slachtbank was dan het inheemsche vee.
Het verbasterde echter snel als men het probeerde aan te
houden. Het leek Van den Bosch bijgevolg raadzaam ook
zuiver te gaan fokken. Voor dat doel kocht hij naast Durham-
stieren ook nog een aantal Shorthornkoeien. Hoewel de fok
kerij in den polder uitstekende vorderingen maakte, toonden
de boeren uit andere streken van de provincie zich langen tijd
terughoudend. Eerst in het derde kwart van de 19de eeuw
begonnen zij fokvee uit den Wilhelminapolder te betrekken.
In den tijd van deze experimenten bleef de algemeene toe
stand van den landbouw ongunstig. Des te zwaarder voelde
men daardoor in sommige streken de druk van oude rechten,
speciaal van het tiendrecht. Ook de Wilhelminapolder had deze
rechten, ter waarde van een tiende van den oogst, jaarlijks te
voldoen aan de „rechtmatige" eigenaren van dit uit de Middel
eeuwen stammende eigendomsrecht. Meestal pachtte Van den
Bosch de tienden, om op deze wijze door storting van een
bedrag ineens van administratieve moeilijkheden af te komen.
Hij verzuimde geen gelegenheid er op te wijzen, dat dergelijke
feudale rechten zoo spoedig mogelijk moesten verdwijnen. Na
dat de Commissie van Landbouw reeds eenige malen stappen