27 van dien aard, die in Nederland in gebruik werd genomen l). De eerste stoomdorschmachine voldeed zóó goed dat in 1858 een tweede werd besteld. Ouder gewoonte werd aan de bemesting van den grond veel aandacht besteed. Wat uit eigen stallen werd verkregen en uit naburige steden aan straatmest of gier werd aangekocht, bleek echter nog niet voldoende om de bouwlanden in de beste conditie te houden. Het was daarom een uitkomst, dat in de jaren vijftig tot het gebruik van kunstmest, aanvankelijk vooral guano, kon worden overgegaan. Ook hierbij toonde Van den Bosch zich weer een pionier. Bij goede bemesting en voldoende bestrijding van onkruid was het braken, dat omstreeks 1850 nog allerwege in de pro vincie voorkwam meestal eens in de zeven jaren volgens Van den Bosch nagenoeg overbodig. Het wieden kon het best geschieden bij rijencultuur. Daarom werden de gewassen zoo veel mogelijk op rijen met de zaaimachine gezaaid en de velden met cultivators schoon gehouden. Terwijl de meeste Zeeuw- sche boeren niet gaarne afweken van den zevenjarigen vrucht omloop (met inbegrip van het braakjaar), volgde de Wilhel- minapolder omstreeks het midden der eeuw een systeem van vruchtopvolging, dat landbouwtechnisch beter verantwoord was over 21 jaren verdeeld, zag men op één perceel de af wisseling van 1erwten, 2. tarwe, 3. wortelgewassen of vlas (na bemesting met guano en beendermeel), 4. paardeboonen (weer na bemesting), 5. tarwe, 6. haver, 7. klaver, 8. half- braak, 9. wintergerst, 10. meekrap (na bemesting met stal mest), 11 en 12. twee- en driejarige meekrap, 13. erwten, 14. tarwe, 15. klaver, 16. haver, 17. wortelgewassen (weer na bemesting), 18. paardeboonen, 19. tarwe, 20 en 21. weide. Dit stelsel kon echter niet worden gehandhaafd. Nadat het koolzaad was uitgevallen, omdat de teelt daarvan niet meer loonend bleek, moest ook de meekrap worden prijsgegeven toen tegen het einde van de jaren zestig de aniline-verfstoffen werden uitgevonden. Vaste regels van vruchtwisseling waren trouwens niet meer zoo noodzakelijk sedert de kunstmest ingang had gevonden. Bij voldoende bemesting, zwaardere bemesting althans dan bij gebruik van stalmest mogelijk was, kon men eenige jaren achtereen gewassen verbouwen, die veel 1) In de dissertatie van Prof. Ter Veen over de Haarlemmermeer vinden wij vermeld, dat in de Haarlemmermeer reeds eenige jaren vóór 1860 eerder dan in de modernste Groningsche bedrijven de stoom dorschmachine toepassing vond. Wij meenen echter de prioriteit voor den Wilhelminapolder te mogen opeischen. Vgl. H. N. Ter Veen, De Haar lemmermeer als kolonisatiegebied, 1925, blz. 119/120.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1944 | | pagina 45