28
van den grond eischten. Een sneller profiteeren van markt
fluctuaties was daarvan het gevolg voor degenen tenminste,
die de eischen des tijds verstonden. Het was verheugend voor
I. G. J. van den Bosch, dat hij in dien tijd van snel veranderende
landbouwmethoden van den steun verzekerd was van zijn zoon
G. J. van den Bosch, zooals hij vroeger zelf zijn vader had
kunnen bijstaan.
G. J. van den Bosch, die in 1853 25 jaar werd, kwam in
dat jaar op voorstel der Hoofdcommissie van de Directie te
Rotterdam tegen een salaris van ƒ1.000 per jaar in vasten
dienst van de maatschap, met het vooruitzicht, zooals de no
tulen vermelden „eenmaal opvolger van onzen gemagtigde in
loco te worden," I. G. J. van den Bosch liet geleidelijk veel
aan zijn zoon over. Hij reisde meer dan vroeger, was dikwijls
in het buitenland en sleet ook heel wat rustige dagen op zijn
particuliere hofstede te Wolfaartsdijk. Van den Bosch Sr
kwam op een leeftijd dat hij meende op zijn lauweren te kun
nen rusten.
Een apotheose voor zijn roem als landhuishoudkundige was
het Landhuishoudkundig Congres, dat in 1862 te Middelburg
werd gehouden. Met Mr Sloet tot Oldhuis was I. G. J. van
den Bosch oprichter van de vereeniging Nederlandsch Land-
huishoudkundig Congres. Het moest wel een bijzondere be
vrediging voor hem zijn, dat hij de deelnemers van het 17de
Landhuishoudkundig Congres in den Wilhelminapolder kon
rondleiden en hun een indruk kon geven van de veranderin
gen, die het bedrijf in een tiental jaren had ondergaan. In het
verslag, dat over het congres werd gepubliceerd, vindt men
„een kort verhaal van den merkwaardigen tocht der congres
leden op den 21sten Juni 1862".
Dit „kort verhaal" geeft een overzicht van het bedrijf van
den Wilhelminapolder de veehouderij, gekenmerkt door het
hooge percentage buitenlandsch vee, de nieuwe werktuigen,
de gedraineerde gronden, enz. „Het rundvee bestaat geheel
uit eene lang voorgezette kruising van Zeeuwsche koeien met
Durham (Shorthorn) stieren".
Over de schapenteelt vindt men vermeld „De heer Van
den Bosch heeft reeds zeer lang geleden door den invoer van
volbloed Leicester- of Dishley-rammen zijne Zeeuwsche ooijen
veredeld en door dit lang voort te zetten eindelijk een constant
tusschenras gevormd, dat als het Imansras gunstig bekend is
en waarvan de vette dieren zeer gezocht zijn.
Daar het Dishleyras echter slechts korte fijne wol heeft,
die (sedert de productie van merinowol zoo enorm vermeer-