30 landsche landbouw zich in de opgaande lijn van een bijzonder gunstige conjunctuur. Voor een zoo rationeel beheerde onder neming als de Wilhelminapolder een gelegenheid om maximale winsten te behalen en daarbij nog het noodige te reserveeren vöor het aanbrengen van technische verbeteringen. Het drai- neeren werd voortgezet, nieuwe werktuigen aangeschaft en in 1869 kon met bevrediging aan de directie worden gemeld, dat de laatste tienden waren afgekocht. Een evenement voor den polder was de aanschaffing van een installatie voor het stoomploegen, een der eerste in Nederland. De aandacht, die Van den Bosch aan deze technische nieuwig heid schonk, blijkt uit een brochure, die hij in 1873 schreef Over de toepassing der stoomcultuur in den Wilhelminapolder. Hij gaf daarin een beschrijving van het gebruik van den stoomploeg in Engeland en bepleitte de aanschaffing van twee locomobielen van 12 paardenkrachten om volgens het „doublé system" te kunnen werken. Nadat de nieuwe machines waren aangeschaft, bleken zij goed te voldoen. 1870 was het voordeeligst jaar dat de polder had meege maakt. Van den Bosch moest echter toen reeds den ondergang van de meekrapcultuur onder de oogen zien. De meekrap- prijzen bleken niet meer loonend en de meestoven hadden al eenige jaren niet meer op volle kracht gewerkt. Voor Zeeland was dit de voorbode van een ernstige crisis de daling van de tarweprijzen, die in 1878 begon en die spoedig werd gevolgd door een prijsdaling van alle andere gewassen en van vleesch en zuivelproducten. I. G. J. van den Bosch had gedurende den eersten tijd van zijn directie jaren van depressie en daarna een tijdperk van welvaart meegemaakt, zijn zoon daarentegen be gon in een voorspoedigen tijd en bestuurde den polder vervol gens in vijftien jaren van crisis. Juist in die crisis van 1879 tot 1894 bleek de waarde van het rationeel bedrijf. De Wilhelminapolder kon zóó econo misch worden beheerd, dat alleen in 1879 een winstuitkeering achterwege bleef en toen alleen door de extra-kosten van een nieuwe brug terwijl meestentijds zeer bevredigende resultaten werden bereikt. Zelfs in de jaren, waarin bijna alle landbouwbedrijven op de zeeklei met verlies werkten, gaven de aandeelen in den Wilhelminapolder een behoorlijk rende ment. Gedurende den crisistijd 18801893 bedroeg de laagste uitkeering op een aandeel 550 (in 1881), de hoogste, in 1885, 1.100. De verbouw van tarwe werd ingekrompen en daarvoor compensatie gevonden in de vermeerderde teelt van suiker-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1944 | | pagina 48