42 Dit stemt geheel overeen met de opgave van Blommendal in zijn brochure van 1867 4). Daarin werd namelijk geconsta teerd, dat de droogste plaatsen eerst begonnen onder te vloeien als de vloed reeds 1 meter was gestegen. Daar het tijverschil aldaar op ongeveer 4 meter gesteld moet worden, bleef bij hoogwater dus slechts een diepte van 3 meter. Ten slotte is nog van belang een rapport van Blommendal. ingezonden bij brief aan den Minister van Marine d.d. 7 No vember 1865 No. 61 2dat ons den toestand van de Ooster- schelde schetst kort voor de afdamming. „Met laagwater is het eene nagenoeg geheel droogliggende vlakte, die men zelfs droogvoets kan passeeren, aangezien het geultje, waarin van Bath af gerekend nog eenige palmen water blijven staan, even benoorden het Westen van Woensdrecht niet meer gevonden wordt. Door het groote verschil (43 palmen), hetwelk bij Bath tusschen hoog- en laagwater bestaat, wordt die droge vlakte tweemaal in het etmaal eene zee gelijk, doch blijft niettemin voor de scheepvaart van weinig belang, omdat er in het alge meen geene vaartuigen van meer dan zes voeten diepgang tijdens het hoogwater kunnen passeeren". Het in 1867 voltooide Kanaal door Zuid-Beveland moet dus in feite als een groote verbetering inzake de verbinding tus schen Noord en Zuid worden beschouwd. II. De bevaarbaarheid van de Honte of Westerschelde gedurende de latere Middeleeuwen. Uit een bodemonderzoek, op Walcheren en Zuid-Beveland verricht, is gebleken dat ver voor den Frankischen tijd deze eilanden doorsneden waren door een net van getij geulen, die hun toevoer gedeeltelijk uit het zuiden ontvingen 3), waardoor het bestaan van een vroeghistorische Honte zeer waarschijn lijk wordt. In de 12e eeuw is de Honte blijkbaar zeer breed, althans wordt zij in de bedijkingsoorkonden van die eeuw wel als „mare" aangeduid4). Zooals dr. Beekman echter reeds be- 1A. R. BlommendalDes barrages de l'Escaut Oriental et du Sloe au point de vue technique (brochure 1867). 2) A. R.A. Buitenl. Zaken, port. 3267 ac. 3) Dr. A. W. Vlam Historisch-morfologisch onderzoek van eenige Zeeuwsche eilanden. T.K.N.A.G. 1943 p. 1 e.v. 4) Van Lookeren Chartes et documents de l'abbaye de St. Pierre, nr. 214 de abdij krijgt de tienden van de nieuwe landen bij Groede „quae per maris alluvionem veteri terrae concreta est". (1133). no. 342 „terram maris inter Ossenesse et Guntenesse (Hontenisse) iacentem" (1183).

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1944 | | pagina 64