44
wederom bringhen int Swin of dair si se hebben willen"1).
Bij de verzoening tusschen Philips van Bourgondië en Jacoba
van Beieren in 1433 was aan Jacoba de opbrengst toegestaan
van dezen tol. Na de klachten van den rentmeester en van
Jacoba zelf bepaalt hertog Philips dan ook dat op de Honte
eveneens tol betaald zal moeten worden 2Dit recht nu be
twist Antwerpen den graaf ,,la riviere de la Honte, partant
de la mer et faisant passaige a tous marchans jusques en nostre
ville d'Anvers, avoit de tout temps esté et encoures estoit ung
fleuve publicq et francq, appartenant au due de Brabant en
dit wel volgens een scheidsrechterlijke beslissing van 1276 3).
In dit stuk van 1276, dat Blanchard eveneens aanhaalt om
te bewijzen dat de Honte ook in de 13e eeuw reeds als scheep
vaartweg in gebruik was, en dat door Kluit reeds werd ver
meld, is sprake van den tol of het geleide op de Honte bij
Valkenisse, Rilland en Agger4), waarbij aan Antwerpen vrij
stelling daarvan wordt verleend. Wij kunnen daaraan nog
toevoegen de vrijheid van tol of geleidegeld, verleend aan het
klooster Afflighem, in 1285, aan de abdij van Duinen in 1290
en aan „die van" Tolen in 1291 6).
Van de zijde van de pachters echter wordt betoogd dat die
beslissing niet ter zake doet „car elle ne parte ne touche riens
au diet tonlieu de Zeelande, mais faisoit seulement mencion
d'un gheleyde des harencs, que du temps passé esté mis sur la
dicte Honte lorsqu'elle estoit encoires petite pour conduire les
marchans du harencq et les garder contre les mauvois gar-
chons, qui se battoient es marez et es casteaulx et destrous-
soient les passans". Zij betoogen verder dat het geleide geheel
iets anders is dan de Zeeuwsche tol, hoewel er dikwijls sprake
is van „thol oft onghelt" en „tol oft gheleyde".
Hiermede wordt dus zoowel de opvatting van het proce-
i) Dr. W. S. Unger, De tol van Iersekeroord (R. G. P. Kleine Serie
nr. 29) p. 154 n. 5. 2). a.w. p. 5 e.v.
3) Uit de einduitspraak door den Grooten Raad te Mechelen in 1504
(le Copulaatboek der Rekenkamer (R. A. Zeeland) f. 104) zie ook J.
Denucé, De loop van de Schelde van de Zee tot Rupelmonde in de XVe
eeuw (Antwerpen, z. j.), p. 19.
4) Het ambacht Agger lag in 1276 dus blijkbaar nog aan de Honte.
De eerste vermelding van een geslacht van dien naam is van 1187 (O.H.
Z. I no. 165). Of Agger in de beteekenis van naspui hiermede in verband
is te brengen Vgl. de eager op de Severn. Deze onregelmatigheid in de
getijden kan in een rivier veroorzaakt worden door het samenkomen van
twee stroomen, het nauwer worden van de bedding of door beide (zie
Beekman, Dijk- en waterschapsrecht I p. 65)Mogelijk waren oudtijds een
of meer van deze voorwaarden vervuld.
5) Oorkondenboek van Holland en Zeeland II nos. 324, 489, 492,
528, 563, 687 en 790.