50 van de Oude Schelde tusschen Bergen-op-Zoom en Schou wen, d.w.z. een geringe wijziging in de verhouding der voort plantingssnelheden der getijgolven langs beide zeearmen, kunnen dit bewerkt hebben1). Omstreeks 1400 zal de om- zwaaiïng van het wangetij hebben plaats gehad in dien zin, dat tusschen circa 1350 en 1550 de drempel bij Woensdrecht allengs verhoogde en die bij Saaftinge allengs verlaagde. Mede met het oog op de neiging van getijstroomen aan de kortste en de meest zuidelijke tak de voorkeur te geven, is dit alles zins waarschijnlijk. Men behoeft dus omstreeks 1400 geen groote wijzigingen in den topografischen toestand dezer streek als noodzakelijk aan te nemen, doch slechts een betrekkelijk eenvoudige verplaat sing van het wantij met de daarbij behoorende drempels. Zoo als de Antwerpsche schepen na 1400 niet goed meer de (Ooster)Schelde konden bereiken, zullen zij daarvóór niet goed in de Honte hebben kunnen komen. De woorden van Jacoba van Beieren „auparavant petite, etroite et peu profon- de die zij gebruikte om den vroegeren toestand van de Honte aan te geven, zullen waarschijnlijk slechts op een geul in den ouden drempel bij Saaftinge betrekking hebben. Na 1400 zouden welhaast dezelfde woorden gebruikt kunnen worden voor de geul in den nieuwen drempel bij Woensdrecht. Be paald zeker was dit reeds omstreeks 1550 het geval, terwijl nadien de toestand vrijwel dezelfde bleef tot 1867, toen de dam tusschen Brabant en Zuid-Beveland werd geslagen. 1Vgl. dr. ir. Joh. van Veen Onderzoekingen in de Hoofden in verband met de gesteldheid der Nederlandsche kust, ('s-Gravenhage, 1936), p. 134 e.v.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1944 | | pagina 72