UIT DE GESCHIEDENIS DER LANDBOUWONDERNEMING DE WILHELMINAPOLDER, DOOR Dr. P. J. BOUMAN. Tot in de eerste jaren der 19de eeuw had Zuid-Beveland een anderen vorm dan tegenwoordig. Het werd eertijds door den smallen Schenge-stroom gescheiden van het eiland Wol- faartsdijk, dat tusschen Noord- en Zuid-Beveland in lag. Oostwaarts van dit eiland Wolfaartsdijk lagen de uitgestrekte schorren van Hongersdijk, zoo genoemd naar een dorp dat omstreeks 1550 moet zijn verdwenen door een der vele water vloeden, die het Zeeuwsche gebied deden afbrokkelen. Nog iets oostelijker trof men als een klein eiland den Oost-Beve- landpolder aan, in 1708 ontstaan door bedijking van de Kat- sche Plaat. Ten zuiden van den Oost-Bevelandpolder en van de Hongersdijksche schorren verrezen nieuwe schorren de Mosselbank en de Goenje, alles tezamen een vrij hooggelegen gebied, dat omstreeks het midden der 18de eeuw welhaast rijp scheen voor inpoldering. Bij de stijgende grondprijzen was het inpolderen van schor ren een winstgevend bedrijf, dat vooral in Staats-Vlaanderen tusschen 1760 en 1790 druk werd beoefend. Ook noordelijker, zooals blijkt uit den Batpolder, die in 1772 aan het welvarende Zuid-Beveland kon worden toegevoegd. Het was te verwach ten dat men ook belangstelling toonde voor de genoemde schorren in de omgeving van Goes en Wolfaartsdijk, temeer omdat een eventueele inpoldering gelegenheid zou schenken het havenkanaal van Goes, het Goessche Sas, te verbeteren. Een proces tusschen de ambachtsheeren van Wolfaartsdijk en de Staten van Zeeland over het eigendomsrecht op de Hongersdijksche en nabijgelegen schorren eindigde in 1793 met een schikking, waarbij de beide partijen overeenkwamen de bedijking voor gemeene rekening te beginnen. De tijdsom standigheden na 1795 leidden echter tot uitstel en eenige jaren

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1944 | | pagina 26