3
genummerde bladzijden, waarvan het grootste deel onbeschre
ven is. Voorin is een beschrijving van het ms. van de hand
van jhr. C. A. Rethaan Macaré gevoegd, bijgewerkt door zijn
zoon jhr. mr. A. J. Rethaan Macaré (f 1932). De eerste
maakte bovendien aantekeningen over de personen, wier namen
in het album voorkomen daarvan is voor de onderstaande
lijst een dankbaar gebruik gemaakt.
Voorin is, in kleuren, een reiger getekend, waarnaast de
zinspreuk van het geslacht Reigersberch Non est mortale
quod opto5) (afb. 1), en waarboven het distichon:
Sordida stagna juvant alias humilesque paludes
Pierios montes ardea nostra colit 6
Geheel achterin het album heeft Reigersberch het gedicht
afgeschreven, dat hij zelf in het album van zijn vriend Jacob
van Miggrode schreef, en dat hier volgt, als het enige letter
kundig product dat wij van hem bezitten
Carmen
a Jona Reygersbergio albo D. Jacobi Miggrodii inscriptum.
Exilium mundus, career caro, vita tumultus
Et labor incertus ceu levis aura dies.
Quod gerimus corpus, vas fictile, gratit fucus.
Instar vernalis forma caduca rosae.
Nobilitas larva est, humana scientia mentis
Tormentum, fumus gloria, lingua dolus.
5) Hetgeen ik wens is niet van sterfelijke aard. - De Vlissingse pre
dikant Joos van Laren (15631618) en de Westsouburgse predikant
Melchior Bursius 15891656) voerden dezelfde zinspreuk. Men vindt
deze ook onder een ,,Eer-ghedicht" voorin de Emblemata (Rotterdam,
1625) van Zacharias Heyns, dat daarom in de beschrijving van deze
bundel in de „Bibliotheca Belgica" (H 69) van onze Jonas van Reigers
berch wordt verondersteld te zijn, wat zeker niet het geval is, al komen
ook de beide bovengenoemde predikanten niet als auteur in aanmerking,
de een omdat hij nog te jong, de ander omdat hij al zeven jaar gestorven
was toen het boek het licht zag.
Verder bezitten wij een ,,Clachte ende vertroostinghe over het Chris-
telijck overlijden van... Ioannes Hallius getrouwe dienaer des Goddelijcken
woorts in de Christelijcke ghemeente tot Amsterdam" (Amsterdam, 1619)
(Pamflet Knuttel no. 2959) en een ..Epicedium et epitaphia in honorem...
D. Matthaei Sladi" (Amstelodami, 1628) (Sladius was rector van de
Oudezijdsschool te Amsterdam) (Pamflet Knuttel, no. 3843), die beide
alleen met de letters N.e.m.q.o. ondertekend zijn. Voor het auteurschap
van de .Clachte" komen alweer geen van de drie bovengenoemde Zeeu
wen in aanmerking, voor dat van het „Epicedium" alleen Melchior Bursius,
althans wat zijn leeftijd betreft.
6) Modderpoelen en diepe moerassen mogen andere vogels behagen,
onze reiger bewoont de bergen der Muzen.