7
vinden wij nog Fredericus Sandius, een voornaam rechts
geleerde, uit Arnhem afkomstig, die eerst ambassadeur bij de
hertog van Brunswijk was geweest en daarna lid van de Hoog
Mogende Staten Generaal was geworden, en die zich thans
om onbekende redenen te Cambridge bevond, waar hij Rei-
gersberch als landgenoot begroette verder de vice-kanselier
John Jegon, de Remonstrantsgezinde theologische professor
Peter Baro en diens oudste zoon, die in de medicijnen stu
deerde, John Overall, eveneens professor in de theologie, en
zijn collega Thomas Playfere, Andreas Donnaeus, professor
in het Grieks, en een aantal studenten, o.a. Hugh Cholmley,
die het tot subdean van Exeter zou brengen. Ook heeft naar
alle waarschijnlijkheid James Montagu, destijds first master
van Sidney Sussex college te Cambridge, later bisschop van
Winchester, en levenslang een vurig aanhanger en verdediger
van Perkins theologische denkbeelden, te Cambridge zijn
naam in het album geschreven. Reigersberch is ongeveer een
jaar in deze universiteitsstad gebleven eerst begin Juli 1597
vertrok hij over Boston en Liverpool (waar hij Alexander
Roberts, later professor in de rechten aan de universiteit van
Orleans, ontmoette) naar Edinburg, de hoofdstad van Schot
land, waar hij waarschijnlijk slechts enkele dagen verbleef.
Begin Augustus is hij te St. Andrews, waar hij o.a. van James
Melville, de Schotse reformator, John Johnston, de Schotse
dichter, en Andrew Melville, rector van St. Andrews univer
sity, een inschrift in zijn album kreeg. Reeds op 4 Augustus
is hij echter te Falckland, toentertijd de residentie van het
Schotse hof en als zodanig de verblijfplaats van Jacobus VI,
die vooraan in het album zijn naam schreef, met deze spreuken:
Est nobilis ira leonis.
Parcere subiectis et debellare superbos12).
Ook van Robert Rollock, rector van de universiteit van
Edinburgh, die misschien toevallig in Falckland was, en van
enkele hovelingen, Robert, graaf van Setonn, Johannes Serin-
gius, William Fowler, de secretaris van Koningin Anna, en
John Erskine kreeg Jonas een inschrift, waarna hij zijn reis
voortzette, d.w.z. Schotland verliet en naar Engeland terug-
12) De eerste spreuk betekent: Edel is de toorn van de leeuw. De
tweede is een citaat uit Vergilius Aeneis 6, vs. 853 Hen die zich onder
werpen (moet men) sparen en de hovaardigen tot onderwerping dwingen.
Of moet men deze inscriptie zo opvatten, dat beide regels bij elkaar be
horen, en dan met deze zin Edel is de toorn van de leeuw, (die hierin
tot uiting komt dat hij) hen die zich aan hem onderwerpen spaart en de
hovaardigen tot onderwerping dwingt