TOESPRAAK, DOOR DEN VOORZITTER,
GEHOUDEN TER GELEGENHEID VAN DE
HERVATTING DER WERKZAAMHEDEN OP
28 NOVEMBER 1945,
Geachte toehoorders
Nu het Genootschap, na vijf jaren, zijn normale werkzaam
heden in vrijheid gaat hervatten, acht ik mij gerechtigd nog
eenmaal Uw aandacht te vragen voor de periode, die zoo
juist is afgesloten.
Ik moge dan beginnen met in Uw herinnering terug te
roepen een voordracht, in 1932 gehouden door den toenmaligen
secretaris en getiteld, als ik het wel heb ,,Het Zeeuwsch
Genootschap der Wetenschappen in den Franschen tijd".
De geleerde spreker was dien avond bijzonder op dreef.
Hij schetste in levendige kleuren de moeilijkheden, waarvoor
de besturen in die jaren kwamen te staan, de problemen, die
zij hadden op te lossen en de wijze, waarop zij zulks deden.
De bijzonderheden staan mij niet meer helder voor den geest.
Wel weet ik, dat er vermeld werd, hoe het bestuur in alle
onderdanigheid op audiëntie ging bij Napoleon, wiens mis
noegen het had opgewekt.
De indruk, die mij is bijgebleven, kan ik het best weer
geven door U met het resultaat mijner overdenkingen op een
somberen najaarsavond in 1938 in kennis te stellen
Het „duizendjarig" Rijk had bijna de helft van zijn levens
baan afgelegd. De gebeurtenissen, die eenige jaren later zou
den plaats vinden, wierpen hun schaduw reeds vooruit. De
toon der redevoeringen van Hitier werd steeds aanmatigender
en dreigender. Geheel Europa, de toenmalige Engelsche re
geering vooraan, scheen bereid alles en allen te offeren, wan
neer men aldus buiten een gewapend conflict kon blijven, dat,
wanneer het eenmaal zou losbarsten, de ondergang onzer
beschaving beteekende. Ademloos zagen de kleine mogend-