XXI
De conservator van het Kabinet van Natuurlijke
Historie heeft over het tijdvak Mei 1944 tot April 1946
het volgende verslag uitgebracht.
„De zorgzame hulp van wijlen concierge W. van den Driest
zal ik zeer missen. Ik wil hierbij ook zijn kundigheid in het
photographeeren gedenken.
Eind 1944 kon ik na langdurige afwezigheid in Zeeland
terugkeeren en constateeren, dat de verzamelingen na de ramp
van 17 Mei 1940 geen nieuwe verliezen hadden geleden.
Ik ben voortgegaan op den reeds eerder ingeslagen weg ons
te beperken tot dierkunde en geologie van Zeeland, aangevuld
met studie-materiaal van elders ter vergelijking in het magazijn.
Indische reptielen, die minstens 40 jaar in dezelfde kast ten
toongesteld waren, zijn in dépot geborgen en vervangen door
Zeeuwsche strandvogels. In plaats van een overzicht van het
dierenrijk werd een en ander van walvisschen en dolfijnen
uitgestald.
Met goedvinden van het Bestuur is het „visschenkamertje"
voor het publiek gesloten en op primitieve wijze als werk
vertrek voor den conservator ingericht.
In Juni 1945 heb ik door persoonlijk bezoek per schuit en
fiets het contact met de Rijksmusea van Natuurlijke Historie
en van Geologie en Mineralogie te Leiden en met het Zoö
logisch Museum te Amsterdam hervat.
In verband met de tentoonstelling van schilderijen in andere
vertrekken van ons Museum werden in den winter 1945'46
voorwerpen van andere afdeelingen met mijn instemming tij
delijk in „schelpenkamer" en „planetariumkamer" opgeborgen.
Op het programma staan verbeteringen in de meubileering
dezer beide vertrekken en in de show voor het publiek, en
voorts catalogiseeren van de fossiele beenderen."
Over de zgn. Steenenkamer berichtte de conservator
„Het plan de afdeeling te beperken tot in Zeeland gevonden
voorwerpen, ouder dan 1200, is door het Bestuur goedgekeurd.
Er komt dan ruimte beschikbaar om Romeinsche, Frankische
en Angelsaksische munten uit Zeeland en een keurcollectie