9
pante gelijkenis vertoont met het type A van de Nehalennia-
reliëfs, inderdaad de grote Moedergodin was27). Een nog
sterker bewijs voor de samenhang van Nehalennia met de
Moedergodinnen lijkt mij de vondst van een steen, waarop
laatstgenoemde gedrieën zijn afgebeeld, ter plaatse van het
Nehatennia-heiligdom zelf te Domburg 28De vrijwel onlees
bare inscriptie van gemelden steen heeft men vroeger zelfs ten
onrechte geduid als een wijding aan de (Matres) Nehalenniae.
Gezien de talloze namen en vormen, waaronder de Moeder
godin zich in Gallië manifesteert, is het dus zeer wel mogelijk,
dat wij met Nehalennia een bizonderen verschijningsvorm van
de grote Moedergodin voor ons hebben.
Of aan den schoudermantel, dien zij op sommige monumen
ten draagt, nog een aparte symbolische betekenis mag worden
toegekend, moge hier buiten beschouwing blijven. Güntert
wil er een pendant in zien van den onzichtbaarmakenden
mantel, waarvan sprake is in Germaanse en Ierse sagen29).
Voorzichtigheid lijkt mij in deze wel zo aan te bevelen, omdat
dit detail op zich zelf niet sprekend genoeg is en even goed
tot een modeverschijnsel van de toenmalige inheemse vrouwen-
dracht kan worden teruggevoerd.
c) De borstspeld met wielkruis. Wat bij de borstspeld
van de Nehalennia-re\ïèts opvalt, is niet alleen de ronde vorm,
doch vooral het kruis, dat daarop in sommige gevallen is aan
gebracht. Het door een cirkel omgeven wielkruis komt reeds
voor op Ierse Grafmonumenten en Scandinavische rotsteke
ningen uit het Bronzen Tijdperk. Ook wordt het veelvuldig
aangetroffen op de oudste Gallische munten uit de 2de en
lste eeuw voor Chr.. Aangezien het maar vier spaken heeft,
kan het moeilijk voor een voorstelling van een echt wiel wor
den gehouden. Men neemt dan ook algemeen aan, dat het een
zonnesymbool is30). De cirkelvorm van de overige spelden
leidt insgelijks tot die onderstelling de primitieve voorstelling
toch van de zon is een eenvoudige ronde schijf. Linckenheld,
die van dit onderwerp een speciale studie heeft gemaakt, wijst
op het voorkomen van zonnecirkels op inheemse Keltische
27) E. Linckenheld, Sucelius et Nantosvelta (Revue de I'histoire des
religions XCIX. 1929). bl. 62 met verwijzing naar S. Loeschcke Die Er-
forschung des Tempelbezirks im Altbachtale zu Trier (Trier, 1928), dat
ik niet heb kunnen raadplegen.
28) Espérandieu. Recueil Gaule, no. 6658.
29) H. Güntert Kalypso (Halle a. S.. 1919). bl. 57. 67, 111.
30) J. F. M. Ffrench, Prehistorie faith and worship. Glimpses of
ancient Irish life (London, 1912), bl. 5658.