12
voorhistorische Ierland achtereenvolgens door verschillende
invasies van overzeese stammen bevolkt is geworden, die ieder
hun eigen opvatting omtrent de localisatie van het dodenrijk
moeten hebben bezeten. Bij primitieve volken laat zich een
dergelijk verschil nog duidelijk merken in het grafritueel. De
Eskimos in het Noordoosten van Groenland b.v. zijn verdeeld
in twee stammen de jagers en de vissers. De jagers plaatsen
hun doden in gaten, die zij graven in de rotsen aan de kust.
De vissers daarentegen werpen hun doden in de golven,
waardoor ze worden medegenomen naar het onderzeese rijk
van de godin Sedna 43
De aarde en de zee zijn nochtans niet de enige plaatsen,
waar zowel de volken van de antieke oudheid als de Kelten
en de Germanen zich het dodenrijk dachten. Reeds bij Ho
merus vindt men sporen van de opvatting, dat dit gelegen zou
zijn in een land in het uiterste Westen, waar de zon niet
schijnt door den nevel44). Bij deze opvatting sluit aan de
voorstelling van de Edda omtrent Nifflheim, het in nevelen
gehulde dodenrijk van de godin Hel. Dat deze laatste voor
stelling ook aan de Eiland-Kelten niet onbekend moet zijn
geweest, volgt uit den naam van den Britsen dodengod
Nodons of Nuddin het Cymrisch betekent nudd namelijk
„nevel"45). Een bronzen plaat uit den Romeinsen tijd, ge
vonden te Lydney Park in Gloucestershire, waarop een wijding
aan den god Nudons vermeld staat, toont ons een hond of
wolf, omgeven door een fronton46). Volgens Pedersen en
Hubert moet Nodons dezelfde godheid zijn als Nuadu, die
door de Ieren als hun aller stamvader werd beschouwd en
wiens naam O'Rahilly met Iers snuad, „wolk", in verband
brengt47). Met dezen Keltischen god en zijn nevelrijk hangt
ongetwijfeld ook samen de in de reis van Bran vermelde
aanduiding van de onderwereld als de „Vlakte van de Zil
veren Wolk"48).
Hoe de voorstelling omtrent een in wolken of nevelen ge
huld dodenrijk met die van een onderaards dodenrijk kan
versmelten, blijkt uit de door Saxo Grammaticus vermelde
mythe van koning Hadingus. Als deze bij zijn vrouw Reg-
43) De Félice. t.a.p., bi. 165.
44) Odyssea. XI. 1418. aangehaald door De Félice. t.a.p., bl. 120122.
45) H. Pedersen. Vergleichende Grammatik der keltischen Sprachen I
(Göttingen, 1909), bl. 85. 46) Hubert, t.a.p., bl. 225.
47) Pedersen. t.a.p. II. bl. 103 Hubert t.a.p., bl. 224 Th. F. O'Ra
hilly. Early irish history and mythology (Dublin, 1946) bl. 495.
48) Bar, t.a.p., bl. 83 E. Hull The development of the idea of Hades
in celtic literature (Folklore XVIII, 1907), bl. 142.