13
nildis eet, stijgt uit de aarde bij den haard een vrouw omhoog
met groene kruiden. Wanneer Hadingus zijn verbazing uit,
midden in den winter zulke groene kruiden te zien, verzoekt
de vrouw hem, haar te volgen. Zij dalen af naar een soort
Nevelheim vapidae cuiusdam caliginis nubilum penetrantes
en komen langs een druk bevolkten weg bij een zonnige plek,
waar die kruiden groeien. Onderweg zien zij bij een brug de
zielen der afgestorven krijgers vechten 49Zelfs zijn er aan-
wijzingen voor een versmelting van het Nevelheim met het
onderzeese dodenrijk. In de Oudierse sage van de reis van
Mael Duin naar de onderwereld varen Mael Duin en zijn
reisgezellen met hun schip over een zee gelijk een wolk, waar
onder zij een prachtig land zien liggen50).
Een punt, dat onze bizondere aandacht verdient, is het feit,
dat zowel in de Keltische als in de Germaanse conceptie van
het Nevelheim de personificatie van den Dood van een hond
vergezeld is51). Vandaar ook, dat de Kelten zich de doden
in de gestalte van honden voorstelden en dat op Gallo-Ro-
meinse grafmonumenten honden zijn afgebeeld 52Een over
eenkomstige grafsymboliek ontmoeten wij bij de Grieken. Als
wachter bij het graf verschijnt de hond op Laconische graf-
stèlen uit de 6de eeuw voor Chr.. Zelfs in vroegmyceense
graven treft men reeds ivoren hondenbeeldjes aan, vermoe
delijk onder Egyptischen invloed, over Kreta naar Grieken
land gekomen 53De honden en jakhalzen, op Egyptische
sarcofagen en mastaba afgebeeld, waren het evenbeeld van
den god Anubis, den geleider van de afgestorvenen naar de
onderwereld, oorspronkelijk voorgesteld in de gedaante van
een hond. Naast een mannelijken zielengeleider in honden
gedaante kenden de Egyptenaren echter ook een vrouwelijke
49) Saxo Grammaticus, Gesta Danorum (ed. J. Olrik en H. Raeder),
I, 8, 14, aangehaald door A. Holtzmann, Deutsche Mythologie (Leipzig,
1874), bl. 123.
50) W. Stokes, The voyage of Mael Duin (Revue celtique X, 1889),
bl. 55.
51) Volgens O'Rahilly, t.a.p., bl. 527 zijn in het heiligdom van den
Britschen onderwereldgod Nodons te Lydney Park talrijke beeldjes van
honden gevonden. Vgl. de aldaar, bl. 321 vermelde Ierse benaming Cii Roi,
,,Hond van de vlakte", voor den god van de onderwereld, ook Nuadu
genaamd. Voor de Oudnoorse godin Hel en haar hond. zie hierboven bl. 10.
52) L. D. Chantepie de la Saussaye, Lehrbuch der Religionsgeschichte
(Tubingen, 19254), bl. 632.
53) H. Scholz. Der Hund in der griechisch-römischen Religion. Diss.
Berlin (Berlin. 1937). bl. 37 vgl. B. Schweitzer. Hunde auf dem Dach
eines mykenischen Holzkastchens (Mitteilungen des deutschen arch. In-
stituts Athenische Abteilung LV, 1930), bl. 107118.