16
op de plaats, waar zij altijd behoren te zijn, „omdat zij on
sterfelijk zijn" 58). In <je Noorse mythologie bewaart Idunn,
de gemalin van Bragi, in een vat de appels, die de goden,
wanneer zij ouder worden, moeten eten, om zich te verjongen
en onsterfelijk te blijven, hetgeen tevens de reden is, waarom
de reus Thiassi ze tracht te stelen 59).
Ook in de Ierse sagenwereld gold de appel als het symbool
van de onsterfelijkheid. In de sage van Condla den Rode lokt
een fee dezen held met vleiende woorden naar het „Land der
Levenden, daar waar geen dood, noch zonde is". Zij werpt
Condla een appel toe. De appel blijft gaaf, al eet hij er ook
nog zo van, en een maand lang wil Condla geen andere spijs
dan zijn appel. Na een maand komt de fee terug. Hij gaat
met haar op een glazen schip en beiden varen zij naar zee
en worden nooit meer gezien. Op overeenkomstige wijze
brengt de bode uit feënland, die Bran tot zijn reis naar de
onderwereld uitnodigt, hem een zilveren appeltwijg met kris
tallen bladeren 60Zeer tekenend is de benaming Avalon of
Insula Pomorum in de Keltische sagen van de Tafelronde
voor het Eiland van de Gelukzaligen, het Elysium der on
sterfelijke zielen 61Uit Avalon was ook afkomstig het tover-
hondje Petitcriu, „Keffertje", in de sage van Tristan en Isolde,
dat door een godin uit Avalon aan Gilane werd geschon
ken62). Dit hondje uit het Land der Onsterfelijken levert
meteen een ongezocht bewijs voor mijn vermoeden, dat bij
den hond van Nehalennia niet aan een mensen verslindend
monster gedacht behoeft te worden.
Over den pijnappel als onsterfelijkheidssymbool bij de An
tieken zijn wij door een tweetal studies van Six voldoende
ingelicht63). Van zijn aanwezigheid in de Gallo-Romeinse
grafsymboliek leveren de kortelings door Marien besproken
funeraire monumenten uit Aarlen enige sprekende voorbeel-
58) E. Goblet d'Alviella, La migration des symboles (Paris, 1891),
bl. 202.
59) Holtzmann, t.a.p., bl. 147.
60) De Félice, t.a.p., bl. 149152. Volgens een andere Ierse sage was
de ziel van Cd Roi (zie hierboven noot 51) ,,een gouden appel
61) F. Loth, Nouvelles études sur la provenance du cycle arthurien I
Glastonbury et Avalon (Romania XXVII, 1898), bl. 555557.
62) K. Simrock, Handbuch der deutschen Mythologie (Bonn, 18878)
bl. 351—354.
63) J. Six. De herkomst en beteekenis van den peroen (Mededeelingen
Koninklijke Akademie van Wetenschappen, afd. Letterkunde LVI. serie
B 3, 1923) J. Six, Peroen en perron (Ibidem LX, serie B: 3, 1927).