17 den64). Ook de peer, aan Hera, de vooral als geboortegodin vereerde gemalin van Zeus, geheiligd, staat bekend als sym bool van de levenskracht, zoals ondermeer blijkt uit haar rol in het Germaanse bijgeloof rond den kerstboom65). Van al deze vruchtensoorten spant de granaatappel niettemin de kroon. Door het groot aantal zaden, dat hij bevat, gold hij in Klein- Azië zo goed als in Egypte en in Griekenland van oudsher als een symbool van vruchtbaarheid, van overvloed en levens kracht. De koppeling van dit symbool aan het begrip van den dood illustreert o.a. de sage van Persephone, die na het genot van de kern van een granaatappel den Hades niet meer wilde verlaten 66 Wij komen derhalve tot de volgende symbolische betekenis van den schotel en de mandjes met vruchten zij vertegen woordigen het leven, in het bizonder het eeuwige leven of de onsterfelijkheid, en als symbool van de levenskracht zijn zij tegelijk dat van den overvloed. f) De eiken- en acanthusbladeren, olijf- en laurierbomen, en wingerdranken. Dat ik deze hier samenvat, vindt zijn oorzaak in de omstandigheid, dat zij één zelfde begrip sym boliseren, nl. dat van de levenskracht. De eik, de Boom des Levens bij Kelten en Germanen67), de acanthus of distel, waarvan de sage verhaalt, hoe Herakles de dagelijks opnieuw opgroeiende distels rond het gymnasium te Elis vergeefs trachtte uit te roeien68), de olijf- of laurierboom, die beide als „evergreen" reeds door de Kretenzers vereerd werden 69 en de wingerdranken, waaraan de druiven groeien, waaruit de onsterfelijkheidsdrank, de wijn, wordt bereid 70vertegen woordigen hetzelfde principe als dat, hetwelk door den schotel en de mandjes met vruchten wordt uitgedrukt. g) De hoornen des overvloeds. Hoewel de oorspronke lijke betekenis van deze attributen als symbool van den over- 64) M. E. Marien, Les monuments funêraires de l'Arlon romain (An- nales de l'Institut archéologique du Luxembourg LXXVI, 1945, bl. 157). 65) J. Murr, Der Pflanzenwelt in der griechischen Mythologie (Inns bruck, 1890), bl. 6264 H. Bachtold-Staubli, Handwörterbuch des deut- schen Aberglaubens I (Berlin-Leipzig, 1927), kol. 13401341. 66) Goblet d'Alviella, t.a.p., blz. 184 Murr, t.a.p., bl. 5055. 67) U. Holmberg, Der Baum des Lebens (Annales Academiae Scien- tiarum Fennicae serie B. XVI, 19221923), bl. 52 e.v. 68) Murr, t.a.p., bl. 273. 69) A. de Gubernatis, La mythologie des plantes II (Paris. 1882), bl. 193 en 261 M. P. Nilsson. Geschichte der griechischen Religion I (München, 1941), bl. 194 en 260. 70) G. Dumézil. Le festin d'immortalité. Diss. Parijs (Paris, 1924), bl. XVI—XVII, 114.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1948 | | pagina 53