18
vloed niet valt te loochenen, blijkt de hoorn des overvloeds
toch nauw met eschatologische voorstellingen te zijn verbon
den. Verschillende Griekse legenden weten te melden, hoe
Herakles bij zijn afdaling in de onderwereld van den helle
vorst Hades den overvloedshoorn ten geschenke kreeg, of
dezen buit maakte bij zijn strijd tegen de infernale machten,
dan wel hem op zijn tocht naar het Eiland van de Geluk
zaligen door de Hesperiden met vruchten liet vullen. De
funeraire betekenis van den overvloedshoorn moge in den
Keizerstijd bij die van het vruchtbaarheidssymbool op den
achtergrond zijn geraakt, monumenten en teksten bewijzen
niettemin, dat in een voorafgaand tijdperk de gedachten, die
haar uitdrukking vonden in genoemde legenden, bij de Grie
ken, Etruskers en Latijnen nog levendig waren71).
Reeds vroeg schijnt men nl. te hebben opgemerkt, dat in de
nabijheid van graven de plantengroei weliger opwies. Deze
zegenrijke werking werd aan de geesten van de doden toe
geschreven. Tot hen richtte men zich, om een rijken oogst te
krijgen. Van deze primitieve opvatting draagt de latere Ro
meinse filosofie nog sporen, aangezien Porphyrius zegt, dat
Persephone, de gemalin van Hades waakt „over alles, dat uit
een zaadje wordt geboren" 72Ik meen daarom, dat de hoor
nen des overvloeds, waartussen Nehalennia is gezeten, voor
tweeërlei uitleg vatbaar zijn. Aangezien zij getweeën voor
komen, symboliseren zij zowel den overvloed als den dood.
h) De scheepssteven en de roerstang. Genoemde attri
buten zijn beide onafscheidelijk verbonden met de godin For-
tuna en met de door de Romeinen met haar gelijkgestelde
Egyptische godin Isis, godin van voorspoed en geluk, speciaal
als beschermvrouwe van de zeevarenden, waardoor zij een
sterke verwantschap vertoont met Venus en haar Griekse
evenbeeld Aphrodite73). Hierboven wees ik er reeds op, dat
de Moedergodinnen, behalve beschermgodinnen, ook geluks
godinnen waren. Blijkens den steven en den roerstang schijnt
Nehalennia ook in dit opzicht met de Matres overeen te
komen. De enkele monumenten, waarop zij met deze attributen
verschijnt, wijzen met nadruk op haar bizonder aspect van
geluksgodin, terwijl de aanwezigheid van den hond daarbij
doet vermoeden, dat zich deze speciale functie van haar ook
71) J. Bayet, Hercule funéraire (Mélanges d'archéologie et d'histoire
de I'Ecole frangaise de Rome XL, 1923), bl. 9091.
72) Porphyrius, De antro Nympharum, 14, aangehaald door Bayet, t.a.p.
73) W. H. Roscher, Ausführliches Lexikon der griechischen und rö-
mischen Mythologie I: 2 (Leipzig, 18861890), kol. 1507.