19 uitstrekte tot het leven na den dood, waardoor zij geacht werd, verantwoordelijk te zijn voor de gelukzaligheid in het hiernamaals. j) De zwevende geniussen met de palmtakken. Voor de verklaring van deze figuren lijkt het mij gewenst, van de palm takken uit te gaan. Ook zij vertegenwoordigen het licht en de levenskracht. Bij de Grieken was de palm in het bizonder aan Apollo gewijd. Deze boom was het, dien Leto met haar armen omklemde, toen zij haar stralende kinderen Apollo en Artemis ter wereld bracht, wier verschijning het eiland Delos aanstonds in glans zette. Op overeenkomstige wijze begroette de uit de onderwereld terugkerende Herakles den palmboom als Boom des Lichts 74Als symbool van de levenskracht en van het geluk werd op den duur de palmtak, ook bij de Ro meinen, het ereteken voor den overwinnaar. Aangezien de palmboom in het woongebied van de Neha- Zennia-vereerders kennelijk niet thuishoort, is het duidelijk, dat wij hier met een ontlening aan Romeinse of Griekse voor stellingen te doen hebben. Wanneer wij dan verder overwe gen, dat de geniussen, die Nehalennia vergezellen, in de ene hand een palmtwijg houden, symbool van het licht en het leven, en in de ander een kwast van het parasolvormig balda kijn, dat den hemel symboliseert, omgeven door een rand van sterren, is het stellig niet al te gewaagd, die geniussen met de Dioscuren te verqelijken. In de uitvoerige studie van Cha- pouthier over Les Dioscures au service d'une déesse wemelt het van godinnen, die men vindt afgebeeld, aan weerskanten vergezeld van de Dioscuren75). Hun identificatie met de morgen- en avondster 76en de mythe, dat een van de beide hemelzonen onsterfelijk, de ander daarentegen sterfelijk is, geven te kennen, dat zij gezamenlijk het levensprincipe en den dood vertegenwoordigen77). Diezelfde tegenstelling ligt opgesloten in het gebaar van de zwevende geniussen op het bewuste reliëf, die zowel de levenstwijg als de wereld der sterren aanraken, waarheen blijkens Griekse funeraire inscrip ties de zielen van de overledenen gedacht werden op te stijgen78). Een conceptie van het hiernamaals, die ook aan de Galliërs bekend moet zijn geweest 79en wat de Keltiberen 74) Murr. t.a.p., bl. 49. 75) E. Chapouthier, Les Dioscures au service d'une déesse. Etude d'iconographie religieuse (Paris. 1935). passim. 76) T.a.p.. bl. 273—275. 77) T.a.p.. bl. 153—184. 78) E. Rhode. Psyche II2 (Freiburg i. Br., 1898), bl. 384. 79) Hardenberg, t.a.p., bl. 3738.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1948 | | pagina 55