20
aangaat, zelfs uitdrukkelijk bij Silius Italicus vermelding
vindt 80Nehalennia in gezelschap van die geniussen schijnt
derhalve de gedachte te willen vertolken, dat deze godin als
heerseres over leven en dood dient te worden opgevat.
k) De pijnboomachtige randen van het dekstuk en de
everzwijnen. In de sagen rondom Cybele, de Phrygische
Moedergodin, wier cultus door de Romeinen werd overge
nomen en die zodoende ook in Gallië en het Rijnland door
drong, nemen zowel de pijnboom als het everzwijn een voor
name plaats in. Hun symbolische betekenis laat zich in het
kort als volgt samenvatten. De pijnboom is het symbool van
het Eeuwige Leven, van de onsterfelijkheid, en het zwijn, dat
Cybele's jeugdigen minnaar Attis achtervolgt en doodt, waar
na deze tot nieuw leven wordt gewekt, het symbool van den
dood en de wederopstanding81). Nu doet zich het merk
waardige feit voor, dat dit zwijn ook in Ierse sagen een rol
speelt. Te weten als Mucca Mhanannain, het zwijn van
Manannan, den zeegod en heerser over het dodenrijk, het
zwijn, dat bestemd is, „om te worden gedood en tegelijk voor
altijd te leven"82).
Doordat invloed van den Oostersen Cybeledienst bij de
Ieren weinig aannemelijk is, behoeft het voorkomen van deze
motieven op de iVeha/enn/a-reliëfs dus ook niet bepaaldelijk
als een vreemd element te worden opgevat. Inheemse goden
verhalen kunnen daartoe even goed hebben geïnspireerd. Voor
een dergelijke onderstelling bestaat des te meer reden, aan
gezien Lehner tot de conclusie is gekomen, dat de Oosterse
godsdiensten zich niet vóór de 3de eeuw na Chr. in het Rijn
land hebben verbreid, terwijl de Nehalennia-monumenten
volgens Gutenbrunner merendeels uit de 2de eeuw zouden
dateren en de Romeinse muntvondsten te Domburg het tal
rijkst zijn uit de periode 80192 na Chr.83).
Zowel in het ene, als in het andere geval vormen de pijn
boom en het everzwijn de zoveelste herhaling der symbolische
80) Silius Italicus, Punica III, 342343 (ed. J. D. Duff), aangehaald
door C. Jullian, Remarques sur la plus ancienne religion gauloise (Revue
des études anciennes IV, 1902), bl. 105.
81) H. Graillot, Le culte de Cybèle, Mère des Dieux, a Rome et dans
l'empire romain (Paris, 1912)bl. 121123, 207, 401.
82) J. A. Macculloch, Celtic mythology (The mythology of all races
III, Boston, 1918). bl. 119.
83) H. Lehner, Die orientalischen Kulte im Rheinland (Bonner Jahr-
bücher CXXIX. 1924), bl. 36 e.v. Gutenbrunner, t.a.p., bl. 78 M. G. A.
de Man, De munten, tot nu toe op het strand te Domburg gevonden
Archief Zeeuwsch Gen. 1936). bl. 2,