21 uitbeelding van onze godin in verband met leven, dood, en hiernamaals. 1) De offermaaltijd. Het reliëf, dat dezen maaltijd ver aanschouwelijkt, geeft hiervan de volgende voorstelling. Op een tafeltje ligt een zwijnskop tussen twee broden. Onder het tafeltje staan twee kistjes, het ene met, het andere zonder hengsel, waarboven men een lepel ziet, waarmede men bij de offers den wierook strooide. Volgens Janssen is de zwijnskop tussen twee broden de gebruikelijke afbeelding van een Ro- meinsen offermaaltijd 84Daar echter het everzwijn ook elders op de Nehalennia-stenen figureert, kan met reden worden ondersteld, dat inderdaad zwijnen aan Nehalennia geofferd werden. Ook in den cultus van de Moedergodinnen was het zwijn een geliefd offerdier85). Hier moge tevens worden herinnerd aan de mededeling bij Tacitus over de Esten, een stam der Sueven, wier taal overeenkomst vertoonde met die van de bewoners van Brittannië. Deze aan de Oostzee woon achtige Esten vereerden de Moeder der Goden, in wier cultus beelden van everzwijnen werden rondgedragen 86 Het in de vorige paragraaf geuite vermoeden, dat het ever zwijn op de Nehalennia-reliëfs zou kunnen samenhangen met de verering van een inheemse Mater Deorum, vindt dus in het tafereel van den offermaaltijd een nieuwe bevestiging, waar aan de omstandigheid, dat het is afgebeeld op den zijkant van een wijsteen, die in het bovenste paneel een voorstelling van Hercules geeft, m.i. weinig afdoet. Bij de Romeinen vindt men inderdaad in den particulieren offerdienst wel offers van zwijnen aan Hercules, maar in den officiëlen eredienst gold het offer van een vette zeug op 21 December Hercules en Ceres beiden, en op munten van Septimius Severus en Cara- calla offert de keizer een zwijn aan Hercules en Bacchus, vergezeld van de Moeder Aarde 87 m) Het gordijn. Op de betekenis van dit motief heeft bij mijn weten Heichelheim het eerst de aandacht gevestigd88). Zijn gissing, dat het beeld van Nehalennia in den aan haar gewijden tempel op bepaalde tijden aan het oog van haar ver eerders werd onttrokken, geeft echter, naar het mij voorkomt, 84) Janssen, t.a.p., bl. 40. 85) PaulyWissowaKroll, Real-Encyclopadie XIV, kol. 2247. 86) Tacitus, Germania, 45 (ed. W. Peterson). 87) J. Bayet, Les origines de l'Hercule romain (Paris, 1926), bl. 429—430. 88) PaulyWissowaKroll. Real-Encyclopadie XVI (Stuttgart. 1935). kol. 2181.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1948 | | pagina 59