VIII
de hoede van genoemde heren en met medewerking van de
betrokken gemeentebesturen ter plaatse opgeslagen. Door de
oorlogsomstandigheden moest de collectie herhaaldelijk ver
plaatst worden. De heer Hoogenboom is inmiddels overleden.
In Augustus 1946 zijn de 231 pakketten per vrachtauto naar
ons Museum overgebracht. De voorwerpen moeten nu ge
merkt, beschreven en voor nader onderzoek toegankelijk ge
maakt worden.
De van ouds bestaande samenwerking met het Rijksmuseum
van Oudheden te Leiden, directeur dr W. D. van Wijn
gaarden, werd voortgezet.
Bij besluit van den Opperbevelhebber van Land- en Zee
macht van 24 Mei 1940 is onder meer ingesteld een Rijks
bureau voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek. De toen
malige directeur van dit Bureau vroeg 2 Augustus 1940 mijn
medewerking als correspondent. Om verschillende redenen
heb ik deze medewerking tijdens den oorlog niet toegezegd.
In 1946 is in anderen vorm samenwerking van Uw conservator
met dit Bureau, directeur dr W. D. van Wijngaarden te
Leiden, verkregen. 1 April 1.1. is dit Bureau opgeheven en
vervangen door den Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodem
onderzoek, tijdelijk gevestigd te 's-Gravenhage, Hoofd prof.
dr. A. E. van Giffen te Groningen. Intensieve samenwerking
met laatstgenoemden Dienst ligt wederzijds in het voornemen.
Op mijn initiatief kwam in 1946 eveneens geregelde samen
werking tot stand met de Stichting voor Bodemkartering te
Wageningen, onder leiding van prof. dr C. H. Edelman
aldaar. Deze Stichting onderzoekt aard en ontstaan van het
landschap van geologische, landbouwkundige en waterstaat
kundige zijde en gaat daarbij tevens na, op welke wijze het
land naar zijn aard het nuttigst gebruikt kan worden. Op
Walcheren zijn de ingenieurs J. Bennema en K. van der Meer
voor deze kartering werkzaam, in Zuid-Beveland ir G. de
Bakker, op Tolen en Schouwen-Duiveland ir S. F. Kuipers,
allen met behulp van karteerders en hoorders.
Tweeërlei is het verband hunner kartering met het oudheid
kundig bodemonderzoek, zoals ons Genootschap sedert vele