66 meestersdochter, Catharina Veth74), en hun oudste zoon Johan (geb. 1630) was op het laatst van de eeuw eigenaar van het eerder genoemde Molembaix. David bleef in Vere wonen en overleed er in Juni 1658. Vermoedelijk woonde in zijn gezin de jongste zoon van de de Groots, Dirk (1618 1661 75die het niet ver gestuurd heeft en op een ongeluk kige wijze aan zijn eind is gekomen- Uit een brief van Maria aan haar man blijkt, dat deze niet al te snuggere jongen omstreeks 1627 in Vere thuis lag76). Het hekkesluitertje was Constantia, op de laatste Meidag van 1594 geboren, maar jong gestorven, naar alle waarschijn lijkheid wel voordat Hugo de Groot in het gezin van Reigers- berch werd opgenomen. Aan het feit dat hij juist Daniël Heinsius 77) aanzocht een van zijn bruidsjonkers te worden, zal wel niet vreemd zijn geweest dat Heinsius door familierelaties met Vere verbonden was en er in zijn prille jeugd, hoe kort dan ook, zelfs gewoond had. Heinsius was op 30 Mei 1580 te Gent geboren uit ouders van aanzienlijke stand. Zijn vader Nicolaes Heinsius. griffier bij de Raad van Vlaanderen, was protestant-gezind en begreep dat met de komst van Parma zijn rijk uit zou zijn. Nog voor Gent aan de nieuwe landvoogd was overgegaan, achtte hij het raadzaam met zijn gezin naar veiliger streken de wijk te nemen. De kleine Daniël werd in 1583 met de kindermeid („cum nutrice") naar Vere gezonden, bij zijn tantes Catharina en Elisabeth Hauweel, de dochters van de oud-kapitein van de Gentse burgerwacht Martijn Hauweel (een broer van Heinsius' grootmoeder), die na zijn verbanning door de Raad van Vlaanderen in 1573 baljuw van Vere was geworden, maar al in het begin van het volgende jaar gestorven was 78 Toen de familie Heinsius naar een veilige wijkplaats in de Noordelijke Nederlanden uitkeek, lag het voor de hand dat aan Vere werd gedacht. De ouders kwamen spoedig na, en van Vere stak de hele familie naar Engeland over, om na enkele maanden echter alweer naar Holland terug te keren, waar het gezin Heinsius zich achtereenvolgens te Delft, Rijswijk en Den Haag en tenslotte te Vlissingen vestigde. Hier bezocht Daniël de Latijnse school, samen met de Vlissingse predi- kantszoon Petrus Hondius79), De jongens ontvingen onder richt van de rector Tobias Schermeringius en de praeceptor Nicolaus Olivarius, aan wier lessen Heinsius zijn schoolmakker in een aan deze opgedragen gedicht80) vele jaren later zou herinneren. Naast deze twee herdacht hij (in ditzelfde gedicht)

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1949 | | pagina 100