69 Adriaan van de Perre ter ore Stellio, ,,de sterhagedis" noemt Boreel hem spottend, met een woordspeling die onze aandacht ontgaat. Anders nogal matineus, had hij die morgen toevallig wat lang geslapen, zodat op zijn nijdige uitval „lek sal dyen advocaet treken leeren", deze terecht kon antwoor den ,,hy isser te laet om opgestaen". De brief 88waarin Boreel zelf dit alles uitvoerig aan de Groot vertelde, eindigde met het verzoek, zijn bemiddeling te verlenen dat Heinsius en Baudius zijn huwelijk met bruiloftszangen zouden opluisteren, liefst in het Frans of het Nederlands, waardoor zijn geschokte reputatie weer hersteld zou worden. De Groot schreef dadelijk aan Heinsius om aan te dringen op een lied voor deze bruiloft, zo mogelijk in het Hollands, zodat de bruid het ook zou kunnen lezen86). Heinsius dichtte weliswaar toch een Latijns epithalamium 87maar tegelijk een Hollands epigram. Boven dien gaf hij het verzoek van de Groot aan Baudius door. maar de Leidse hoogleraar kon niet aan de uitnodiging voldoen, hoewel de grote bruidschat hem genoeg dichtstof leverde. ,,Die bruidschat", schreef hij aan zijn jonge vriend Cornelis van der Myle, de schoonzoon van Oldenbarnevelt, „vind ik veel beter voor iemand, die niet aan een vrouw gebonden is, tenzij dat zij totaal verschilt van de mijne" 88De brave man was nl. met een Xantippe getrouwd, die in de vriendenkring van haar echtgenoot berucht was, en de Groot nodigde hem dan ook voor zijn eigen bruiloft alleen uit, „als vrijgezel, dat wil zeggen zonder zijn vrouw, wier komst alleen maar een slecht voorteken zou zijn" 89 Eind Mei schrijft de Groot opnieuw aan Heinsius. Hij rekent er op, dat zijn Leidse vriend de bruiloft van Boreel komt meevieren, in de eerste plaats uit vriendschap voor hem. en vervolgens terwille van zichzelf, om zich in het gezelschap van zijn beste vrienden wat rust van de studie te gunnen, en om Zeeland, het land van de rijke meisjes, weer eens te bezoeken. Wie weet of ook zij beiden er niet wat zullen opdoen, want het spreekwoord zegt van een bruiloft komt een bruiloft90). Deze meervoudsvorm kan alleen maar op Heinsius slaan, want toen de Groot dit schreef, zal het tijdstip van zijn bruiloft wel ongeveer vast hebben gestaan- De Groot wijdde het jonge paar een lied 91), dat getuigenis aflegt van de hechte vriendschap die hem met de bruidegom verbond in voor- en tegenspoed, en die stand heeft gehouden, ook nadat het leven hen uiteen had gedreven. Boreel, die van 1611 tot 1615 pensionaris van Middelburg was, van 1615 tot

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1949 | | pagina 103