70 1625 secretaris der Staten en vervolgens, tot zijn dood in 1629, raadpensionaris van Zeeland, is ook na zijn huwelijk met de Groot blijven corresponderen 92 Op de bruiloft van de Groot werden de beide bruidsjonkers op hetzelfde meisje verliefd, ,,ita ut qui amicissimi venerant, abierint rivales"93), zodat zij die als boezemvrienden naar Zeeland waren gekomen, er als medeminnaars vandaan gingen. Terwijl de Groot zelf met zijn jonge vrouw dadelijk na de bruiloft naar Den Haag terugkeerde, is Heinsius er nog een tijdje gebleven misschien Jan Tuning ook, en in een van zijn brieven spreekt de Groot schertsend van de bomen van Westhove, die getuigen zijn geweest van Heinsius' droeve zuchten bij het afscheid van zijn Lucia94). Deze Lucia heette in het dagelijkse leven Margaretha Luycx. Zij was familie van de Groots zwager Bloncke en misschien een dochter van Cornelis Adriaensz Luycxz, raad, schepen en burgemeester van Vere, sinds 1596 gecommitteerde vanwege de stad in de Provinciale Rekenkamer, maar waarschijnlijk al in 1598 ge storven 95In elk geval was haar aanwezigheid op de bruiloft verklaarbaar. De Groot schijnt haar het liefst aan Heinsius te hebben gegund, aan wie hij allerlei raadgevingen en aanwijzin gen gaf om haar gunst te verwerven. Lucia, schrijft hij, heeft er al berouw over, dat ze niet ingezien heeft hoe wanhopig verliefd dichters plegen te zijn, en ze heeft de Groot beloofd, zich door Adriaen de Manmaker de jonge baljuw van Middelburg en de dichteres Johanna Coomans te laten kapittelen. Ook Maria's moeder was op de hand van Hein sius96). Hij raadt hem aan, vooral maar verzen op haar te dichten, en waarschuwt hem, dat Tuning haar herhaaldelijk schrijft. Als het op verzenmaken aankomt, zal Heinsius in zijn medeminnaar zeker geen portuur vinden97). Een jaar lang blijft de Groot over haar schrijven in zijn brieven aan Heinsius, maar al zijn bemoeiingen bleven zonder succes. Margaretha is noch de vrouw van Heinsius, noch die van Tuning ge worden, maar met een Middelburger getrouwd, Jacobus van der Meersche, waarschijnlijk een zwager van Johanna Coo mans. Twee van Heinsius' Latijnse gedichten98) herinneren aan deze mislukte liefdesaffaire, die hem vrij hoog schijnt te hebben gezeten, en bovendien spreekt hij over haar in een gedicht"), dat hij aan Johan van Reigersberch opdroeg, die deelgenoot van zijn verliefdheid was geweest Nunc mihi crudeles alio vertuntur amores, Materiemque meam terra Valachra tenet.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1949 | | pagina 104