72 dragen 106maar het blijkt niet of zij sindsdien nog vriend schappelijke betrekkingen hebben onderhouden. Ook met Apollonius Schotte107), een oudere broer van de zo juist genoemde Jacob, zijn Heinsius en de Groot beide bevriend geweest. Schotte, zoon van een rijke Middelburgse burgemeester, was in 1591 student geworden en had na zijn studietijd samen met zijn minder kapitaalkrachtige vriend Antonius Walaeus een reis gemaakt door Zwitserland en Duitsland. In 1602 werd hij pensionaris van zijn vaderstad, in 1610 raadsheer in de Hoge Raad, en bij die gelegenheid wijdde Heinsius hem een lofdicht108). Met Caspar van Vosbergen behoorde Schotte tot Heinsius' boezemvrienden, althans in 1608 109want bij Heinsius wisselde dat nog al eens. In één verband wordt zijn naam samen met die van Heinsius genoemd door de Dordtse staatsman-dichter Rochus van den Honert, die zijn Bijbels toneelstuk Thamara tragoedia (1611) aan alle drie opdroeg. De Groot schreef een lofdicht op de vertaling van het boek Prediker in Latijnse verzen, die Schotte in 1615 samenstelde, maar die niet gedrukt schijnt te zijn110). Toen Maria van Reigersberch in 1614 een zoontje ter wereld bracht, dat al na enkele maanden stierf, trooste Apollonius de be droefde vader in een Latijns gedicht111). Caspar van Vosbergen (rfc 15751649)112was omstreeks 1575 geboren in Zieriksee, waar zijn vader, die dezelfde voor naam droeg, in dat jaar hoogbaljuw was geworden, maar het jaar daarop al baljuw van Vere werd en dus naar Walcheren verhuisde. De jonge Caspar was in 1590 te Leiden in de rechten gaan studeren en had in 1598, het jaar waarin zijn vader stierf, zijn ambtelijke loopbaan aangevangen als gecommitteerde ter Rekenkamer van Zeeland wegens Vere. In 1603 was hij pensionaris van die stad geworden en in 1609 werd hij raads heer in de Hoge Raad. Bij die gelegenheid richtte Heinsius zich tot hem met een Latijns gedicht113). Nu de vrede ge sloten is, zo spreekt hij hem aan, zal van Vosbergen met een gelaat dat de vreugde van de vrede weerspiegelt, weer zijn geboorteland opzoeken en zee noch wind zullen hem, die zijn land zo grote diensten heeft bewezen, de reis bemoeilijken. Ook Heinsius zelf verlangt naar Vere, waar hij immers geen vreemdeling is, de stad waar zijn verwanten de doodsslaap slapen

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1949 | | pagina 106