73 Nee primus veniam. nee sum peregrinus in illa Hospitium nostrae praebuit ante domo. Testor majorum cineres et busta meorum, Quos bene sub facili Veria claudis humo*). Ook toen van Vosbergen, die weduwnaar was, in hetzelfde jaar in het huwelijk trad met Barbara van Panhuys 114be zong Heinsius deze blijde gebeurtenis in enkele bruilofts gedichten, waaruit eveneens een hechte wederzijdse vriend schap blijkt115)- De naam van deze Verenaar, die een tijd lang een van de invloedrijkste figuren was in onze Republiek, komt ook in de brieven van Maria en Nicolaes herhaaldelijk voor, maar het is niet eenvoudig, uit te maken in welke verhouding de Groot en zijn vrouw tot hem hebben gestaan. Vosbergen was een vertrouweling van Maurits hij was een van de weinigen, die aan zijn sterfbed stonden. Met Joachimi en Manmaker gaf hij in de Zeeuwse politiek de toon aan en pas onder Frederik Hendrik is zijn invloed overschaduwd door die van Johan de Knuyt, al bleef hij tot zijn dood, in 1649, een machtig man. De Vosbergens waren met overtuiging contra-remonstrant. Samen met zijn ambtgenoot Apollonius Schotte had Caspar weten te verhinderen dat een door Oldenbarnevelt ontworpen resolutie tegen bepaalde contra-remonstranten zou worden uit gevoerd, omdat men, zoals zij in de Hoge Raad naar voren brachten, in het van alle Arminianerij afkerige Zeeland van een dergelijke resolutie niet gediend zou zijn116). Men kan in de la Rue's Staatkundig en heldhaftig Zeeland in den brede lezen, op welke wijze van Vosbergen zich bij herhaling ver dienstelijk heeft gemaakt voor zijn land en zijn vorst, en het is te betreuren dat nog nooit een Zeeuwse promovendus zich geroepen heeft gevoeld, aan het leven en de staatkundige loopbaan van deze invloedrijke Zeeuw een monografie te wijden. Voor zover we ons thans een beeld van hem kunnen vormen uit de veelheid van gegevens, die ons daartoe ten dienste staan, rijst hij daaruit op als een zeer regeringsgetrouw staatsman, die niet ten onrechte het volste vertrouwen van Maurits genoot. Waarschijnlijk zou er niet of nauwelijks sprake zijn geweest van persoonlijk contact tussen hem en de Het zal niet voor de eerste maal zijn, dat ik er kom, en een vreemdeling ben ik er nietal eerder heeft het gastvrijheid geboden aan ons huis. Als getuigen roep ik de graven van mijn voorgeslacht aan en de as, die gij, Vere, in uw weke grond besloten houdt.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1949 | | pagina 107