77 maar nu weer aanstalten maakt om naar Holland terug te keren129). Het is opmerkelijk dat Nicolaes van Reigersberch over de luitenant-admiraal nooit anders schrijft dan als „den Admirael Dorp" 13°) en hem nooit als neef noemt, maar mis schien behoeven we daar niets achter te zoeken. Dat er een uitstekende verstandhouding bestond tussen de families van Reigersberch en van Dorp blijkt ook nog hieruit, dat Maria's kinderloze zuster Susanna in haar testament o.a. Sara van Trello en haar stiefdochter Dorothea bedacht. Zoals met Caspar van Vosbergen zal de Groot ook misschien met Antonius Walaeus (15731639) 131in contact zijn ge komen via Apollonius Schotte. Deze had zich op de buiten landse reis, die hij na de voltooiing van zijn studie maakte, laten vergezellen door zijn minder gefortuneerde medestudent Walaeus. Waarschijnlijk was deze ook dank zij zijn invloed in 1605 van het naburige Koudekerke naar Middelburg be roepen, waar hij predikant zou blijven tot men hem in 1619 een theologische leerstoel aan de Leidse hogeschool aanbood. Al tien jaar tevoren, in 1609, was zijn naam genoemd in de vacature van Arminius, en onder degenen die toen al Walaeus naar Leiden wilden roepen, behoorde ook de Groot132). Er is een brief van Walaeus uit 1611 133bewaard, waarin hij hem schrijft n.a.v. het tractaat Meletius. dat de Groot in dat jaar geschreven had, maar dat nooit in druk is verschenen. Walaeus had er alle bewondering en waardering voor, maar week in enkele punten van de zienswijze van de schrijver af. Deze schreef hem dadelijk een uitvoerige brief terug, waarop Walaeus nog uitvoeriger antwoordde. Walaeus had het laatste woord in deze correspondentie, waarin tot het laatst toe de vriendschappelijke en waarderende toon gehandhaafd bleef. Enkele jaren later, in 1615, zond de Groot hem het handschrift van zijn Defensio fidei catholicae de satisfactions Christi adversus Faustum Socinum het is pas in 1617 in druk ver schenen en verzocht hem. ook over dit geschrift zijn oordeel te zeggen, „zoals een vriend aan het werk van zijn vriend verplicht is" 134Ook naar aanleiding van dit verzoek ontspon zich een nieuwe briefwisseling, die wederom getuigde van de grote waardering en het respect, dat beiden elkaar toedroegen. Toen Walaeus in 1615 Het ampt der kerckendienaren uitgaf, dat zoveel gerucht zou maken, zond hij aan de Groot een exem plaar ervan met een brief, die tegelijk een antwoord inhield op een verloren geraakte brief van de Groot135). Nog in 1618 moeten zij met elkaar gecorrespondeerd of elkaar ontmoet

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1949 | | pagina 111