81
Beaumont nog nauwer, omdat Jacob Campe een studievriend
van deze was geweest en bij de verdediging van zijn theses
geopponeerd had 150) wat toen zo goed als nu een vrienden
dienst was. Wanneer Willem de Groot in 1615 met plannen
rondloopt om de Poëmata van zijn broer uit te geven, herinnert
Hugo hem eraan, dat Beaumont hem al dikwijls tot de uitgave
van zijn gedichten had aangespoord 151Uit de brieven van
Nicolaes van Reigersberch weten we, hoeveel moeite Beau
mont zich in 1621 heeft gegeven om voor de banneling de weg
te banen, die zijn terugkeer in het vaderland mogelijk zou
maken 152). Herhaaldelijk noemt de Groot hem in de brieven
aan zijn zwager men weet dat hij in hun correspondentie
onder de doorzichtige schuilnaam Schoonenberg (Scomber-
gius) voorkomt onder degenen aan wie hij zijn groeten
doet153Wanneer Maria in Zeeland is, komt Beaumont haar
met zijn vrouw bezoeken154). Toen er in 1620 sprake was
dat hij de Groot op zou volgen in de sinds diens vertrek on
vervuld gebleven post van pensionaris van Rotterdam, was
dat een teleurstelling voor zijn voorganger, en niet zonder
bitterheid en verwijt schrijft Maria aan Nicolaes „Vrienden
hier en vrienden daer, elck ledt op zijn eigen intresten" 155).
Men weet dat hij in 1634 dit ambt toch aanvaard heeft en dat
dit feit de vriendschap met de Groot geen schade heeft gedaan.
Beaumont meende, trouwens evenals Reigersberch, de zaak
van de Groot hiermee te bevoordelen 156Nauwelijks in Rot
terdam, stierf zijn vrouw er na een kortstondig ziekbed, begin
Februari 1635 157), waarop hij eind October 1636 hertrouwde
met Catharina Brandt, weduwe van Jan Tuning, die we eerder
ontmoet hebben als bruidsjonker van de Groot en die sindsdien
secretaris van Frederik Hendrik was geworden 15S). Van al
de Zeeuwse vrienden van de Groot is Beaumont, met Nicolaes
van Reigersberch, de enige geweest die in politiek opzicht zijn
overtuiging deelde.
De predikant Abraham van der Myl (15631637) 159), de
tien jaar oudere vriend van Beaumont, heeft de Groot waar
schijnlijk pas leren kennen toen deze dilettant-taalgeleerde
Zeeland al metterwoon verlaten had. De oudst bekende
brieven, die zij gewisseld hebben, zijn uit 1613, toen van der
Myl als ambteloos burger in Dordrecht woonde, nadat de
kerkeraad van Vlissingen hem op het eind van 1608 of het
begin van het volgende jaar ongevraagd ontslag had gegeven,
waarschijnlijk wegens zijn onrechtzinnigheid. In kerkelijk-gods-
dienstig opzicht waren beiden geestverwant, zoals duidelijk uit