84 misschien om digt by Gent te zyn, daar zyne ouders van daan hadden moeten vlugten, mogelyk wel met agterlating van enige goederen, op welken hy dus een oog kon houden, zynde ter Neuzen daar toe zeer gelegen" i76). Dit alles is fantasie en niets meer. Willem te Water, over Terneuzen schrijvende, zegt dat Heinsius ,,al(d)aer zig by denzelven dikwyls, en lang heeft opgehouden, gelyk hy ook toont, dat hem dit steedtje zeer wel bekent was" 177). Ook deze bewering vindt nergens steun in de feiten. J. G. Frederiks, de eerste die uit voerig over de letterkundige betekenis van Hondius heeft ge schreven, beroept zich op een plaats uit de Moufe-schans 178) voor zijn stelling dat Heinsius in Terneuzen zou zijn geweest. O.i. ten onrechte integendeel spreekt uit deze passage een zekere spijtigheid, dat Heinsius „om al de rest te weten, licht ter Neusen heeft vergheten". En zou Hondius, die zo graag met zijn geleerde vrienden pronkt, niet met enige ophef van Heinsius' bezoek melding hebben gemaakt, zoals hij het tot tweemaal toe van het bezoek doet dat prins Maurits aan de Moufeschans bracht Noemen we tenslotte nog enkele Zeeuwse relaties van Heinsius. die voor zover we weten evenmin als Hondius tot de Groot in betrekking hebben gestaan. Allereerst de Zierik- seese burgemeester-dichter Adriaen Hoffer (15891644179 die hij op de Dordtse synode heeft ontmoet, waarheen Hoffer als ouderling namens Zeeland was afgevaardigd en die Hein sius als secretaris van de Gedeputeerden der Staten-Generaal bijwoonde. Waarschijnlijk hadden zij echter al eerder contact gehad, want in 1613 had Hoffer al een tractaat van Heinsius, In cruentum Christi sacrificium, vertaald. In 1622 zou hij op nieuw een van Heinsius' geschriften overzetten, ditmaal In natalem Domini et ejus passionem (1613). Er is trouwens alle aanleiding om te veronderstellen dat Hoffer, die zich al in 1604 als student in de rechten in Leiden liet inschrijven, de colleges van Heinsius heeft gevolgd, van wie een inscriptie in Hoffers album amicorum voorkomt- Heinsius gaf hem later een ander blijk van zijn genegenheid door voor de Nederduyt- sche poëmata (1635), de verzamelde gedichten van Hoffer, een lofdicht te schrijven, dat meer van zijn vriendschap en waardering dan van zijn dichterlijk onderscheidingsvermogen getuigt. Hoe hoog Hoffers neef Jacob Cats Heinsius schatte, blijkt uit zijn werk herhaaldelijk180). Als dichter is Heinsius het voorbeeld voor Cats geweest. In zijn opdracht Aen de Zeeusche ionck-vrouwen voorin de Sinn - en minne-beelden

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1949 | | pagina 118