86
dan ook beslist niet gedaan- Als secretaris van de Gedepu
teerden der Staten-Generaal trad hij op de Dordtse synode
soms met grote bitterheid tegen de Remonstranten op en
sloeg, als het zo te pas kwam, met de vuist op de tafel, „dat
de gantsche kamer daverde"184). De man, die tien jaar te
voren Arminius met de Cherusker Herman had vergeleken
en Grotius' portret met een hoogdravend lofdicht had
vereerd185), had misschien wat goed te maken? Toch heeft
hij nog een gedicht geschreven over Maria's bevrijding van
de Groot, waarin hij zijn onverholen bewondering voor haar
uitspreekt188).„Als hij, te weeten Henssius, van UE. spreekt",
schrijft Maria enkele jaren later aan de Groot, „zoo zeidt
hy „men zeidt veel van Grotius gheleertheyt, maer wat heeft
hy toch ghedaen men ziedt niet veel van zijn werck"187).
Met deze woorden heeft de man zichzelf veroordeeld. Het
oordeel van het nageslacht is ook hier rechtvaardiger geweest
dan dat van de tijdgenoot.
Het bovenstaande overzicht maakt ons duidelijk, dat een
belangrijk deel van het Zeeuwse intellect relaties heeft ge
had zowel met de Groot als met Heinsius. Het is moeilijk om
zich, op een zo verre afstand, een beeld te vormen van de
aard en in 't bijzonder van de intensiteit van deze betrekkin
gen. Hoeveel we ook omtrent het leven van beide geleerden
weten, er is toch altijd nog veel meer, dat de geschiedenis
voor ons verborgen houdt. Wat we van het verleden kennen
zijn tenslotte toch maar enkele fragmenten, die zich niet tot
een mozaiek laten samenvoegen we kunnen alleen maar een
gissing maken over de vorm, die dit mozaiek gehad moet
hebben. Of deze gissing juist is, zal altijd een open vraag
blijven.
In elk geval staat vast, dat het huwelijk van de Groot
zowel deze zelf als zijn bruidsjonker in nauwer contact heeft
gebracht met allerlei Zeeuwse intellectuelen, al hadden bei
den ook voordien al enkele relaties onder hen gehad. De
noodlottige gebeurtenissen van 1618 waren oorzaak, dat de
Groot behalve met aangetrouwde familie nauwelijks meer
met Zeeuwen in connectie stond - tenzij men Simon van
Beaumont daartoe mag rekenen. En Heinsius had al eerder
in Holland en elders bewonderaars te over gevonden, in wier
vleierij zijn eerzucht zich maar al te graag vermeide.
„Den Heynst is ons berooft", klaagt Johanna Coomans
in de Zeeusche Nachtegael (1623) 18S), met een woordspe
ling op de hengst Pegasus, die Heinsius waarschijnlijk meer