97
van Treslong Prins, Genealogische en heraldische gedenkwaardigheden
kerken Zeeland, blz. 291. -Zijn weduwe overleed 20 October 1626.
142) Zie over hem: N.N.B.W., I, kol. 997 (J. van Kuyk). Deze
vermogende koopmanszoon werd in 1621 hoofdschout van Amsterdam.
143) Brandt en van Cattenburgh, t.a.p., blz. 13.
144) Hyemis commoda ad Potteium. Grotius, Poëmata (1670),
p. 140—142.
145) Ad Potteium elegia. L.c., p. 142143.
146) Epithalamium Potteii. L.c., p. 191199.
147) Zie over hem Meertens, blz. 299306 en de blz. 392, n. 443,
genoemde bronnen.
148) De brief is afgedrukt in J. Tideman, Gedichten van Simon van
Beaumont (Utrecht, 1843), blz. 247249 de bedoelde passage op blz. 249.
149) Briefwisseling, I, no. 69 (28 November 1605).
150) Diarium Everardi Bronchorstii, I.e., p. 70.
151) Briefwisseling, I, no. 441 (15 December 1615).
152) Brieven Nicolaes v. R., register i.v.
153) Briefwisseling, II, nos. 642 (14 Mei 1621), 664 (16 Juli 1621),
895 (25 April 1624) en 899 (10 Mei 1624).
154) T.a.p., II. no. 909 (25 Juni 1624).
155) Brieven Maria v. R., no. LIV (11 October 1630), blz. 189.
156) T.a.p., blz. 188.
157) T.a.p., blz. 304.
158) T.a.p., blz. 311.
159) Zie over hem Meertens, blz. 334341 en de blz. 402, n. 655,
genoemde bronnen.
160) Zoals blijkt uit een brief van de Groot aan G. J. Vossius, Brief
wisseling, I, no. 370 (14 September 1614) Mylius noster a Iesuitis vix
ultra voces recedit. Nam revera summum imperium circa Ecclesiastica tradit
hominibus Ecclesiasticis. Het volgende jaar schreef hij Vossius nog eens
over Mylius: no. 392 (14 Maart 1615).
161) T.a.p., I, no. 296 (28 October 1613).
162) T.a.p., I, no. 517 (4 Juli 1617).
163) T.a.p., II, no. 737 (8 April 1622).
164) T.a.p., II, no. 758 (27 Mei 1622). Abrahamum Milium a me
salvere cupio quod ni scriberes quaestum ipsum ex mercatura facere,
cupivissem explorari eius animum an hue transferre familiam vellet, non
cariturus magnis amicitiis.
165) T.a.p., II, no. 960 (einde Maart 1625
166) In Abrahami Mylii, de antiquitate linguae Belgicae Commen-
tarium. Heinsius, Poëmata (1617), p. 321322.
167) Grotius, Poëmata (1617), p. 312313.
168) Zie noot 79.
169) Haar vader Loys de Burchgrave, die in 1610 te Aksel woonde,
was nl. een halfbroer van Daniël de Borchgrave, de oom en peet van
Daniël Heinsius. Zie over deze familierelaties het in n. 78 geciteerde
werk van Emile de Borchgrave.
170) Ad Pet. Hondium. Ad Petrum Hondium. Heinsius, Poë
mata (1606), p. 2526, 115117. Ook in de editie van 1610 komen
ze nog beide voor, maar in de latere uitgaven is het eerste vervallen en
de tekst van het tweede licht gewijzigd. Beide gedichten zijn opgenomen
in de Delitiae c. poetarum Belgicorumcollectore Ranutio Ghero
Janus Gruterus], II (Francofurti, 1614), p. 900901 en 928930.
171) Ter eeren van de Moffeschans, ende den Auteur vande selve.